Het vest kent een lange traditie. Sinds het begin van de 17de eeuw namen Nederlandse en Engelse handels- en ontdekkingsreizigers kleding mee terug van hun reizen naar het Midden-Oosten. De vroege vesten zijn tot het begin van de 18de eeuw vooral variaties op het Perzische vest, met lange mouwen en tot op de knie. Daarna werd het vest mouwloos en gemaakt van kostbare materialen zoals zijde, geborduurd met zilver- en gouddraad. Ook de knopen waren rijkelijk versierd en soms kostbaarder dan het hele vest. Het weerspiegelde de status van de drager. De achterkant van het vest, dat schuil ging onder de jas, werd vaak van een minder duur materiaal, zoals linnen, gemaakt.
Na de uitbundige 18de eeuwse mannenkleding versoberde de kleding in de 19de eeuw voor mannen. De kniebroek werd vervangen door een lange broek, maar het vest en jas bleven onderdeel van het mannenpak. De kleuren en materialen van het pak waren donker en sober, maar met het vest werd nog steeds uitgepakt. Het vest hoefde niet dezelfde kleur als het pak te hebben. Mannen kozen voor geborduurde vesten, of vesten met prints of opvallend materiaal zoals rood fluweel. Bij kleding voor officiele gelegenheden werd wel voor een bijpassend vest gekozen.
Moeten alle knoopjes dicht? In de 18de eeuw bleven de middelste of bovenste knopen open om te pronken met het kostbare kant aan het hemd.
Nu hoort alleen het onderste knoopje open. Het gerucht gaat dat dit stamt uit de tijd van de Engelse koning Edward VII, aan het begin van de 20ste eeuw. Hij was te dik geworden en zijn gevolg liet vervolgens beleefd ook het onderste knoopje open.