Het verdwenen souterrain van Herengracht 605
Introductie
De entree van het museum is sinds 1975 gesitueerd in het souterrain van het huis, een verdieping die gedeeltelijk beneden het straatniveau ligt, ongeveer op N.A.P.
Dit was vroeger niet de gebruikelijke plaats om bezoek te ontvangen; oorspronkelijk was het vooral het domein van het personeel. Het was een sober uitgevoerd deel van het huis, waar dagelijks gewerkt werd in de keuken en waar goederen waren opgeslagen. In verband met de ligging direct aan de straat was het zeer goed afsluitbaar; zware tralies beveiligden de vensters, de deuren konden van binnenuit gebarricadeerd worden. Comfort was niet het uitgangspunt; de verlichting was schaars en waarschijnlijk werd alleen het fornuis in de keuken dagelijks opgestookt. ’s Winters moet het in de koude en donkere verdieping onaangenaam toeven zijn geweest; er zijn getuigenissen uit de 40er jaren dat de vloer geregeld blank stond en men op houten vlonders de voeten droog probeerde te houden.(1)
Wanneer het pand in 1896 als museum wordt opengesteld zijn alleen de representatieve vertrekken op de bel-etage en slechts enkele kamers op de eerste verdieping voor het publiek toegankelijk. Aan het souterrain werd van meet af aan minder belang gehecht en dit maakte dat de oorspronkelijke situatie helaas vrijwel ongedocumenteerd bleef.
Toen er vervolgens voor de exploitatie van het museum een geleidelijk proces van verandering en modernisering begon, wijzigde het souterrain langzaam maar zeker van karakter. Daarbij kwamen vanaf 1930 de aanpassingen ten gerieve van het inwonende Kunsthistorische Instituut zoals een inpandige fietsenstalling langs de westmuur.
In verband met de genoemde verplaatsing van de publieksingang van bel-etage naar souterrain heeft men eind jaren ’60 - begin ‘70 gepoogd de nieuwe entree een historiserend
18de-eeuws uiterlijk te geven.
Tegenwoordig staat in het souterrain de ontvangst van museumbezoekers centraal; met ruimten voor kaartverkoop, een garderobe, een ontvangstruimte, een cateraarkeuken en een ruimte voor de introductiefilm.
Van het historische interieur is zodoende weinig meer over, op wat verspreide sporen na. Van die sporen volgen hieronder enkele voorbeelden.
Algemeen
Door plattegronden van het museum uit 1896, 1933, 1953 en 1996 onderling te vergelijken
kunnen enkele opvallende veranderingen geconstateerd worden. Gecombineerd met twee boedelbeschrijvingen uit respectievelijk 1757 en 1895 geeft dit aanwijzingen over de historische indeling en functies van het souterrain.
Gang (S.1)
Allereerst moet de bezoeker vanaf de straat twee treden af om door de 19de-eeuwse dubbele voordeuren binnen te komen. Deze deuren stammen waarschijnlijk nog uit de tijd van de laatste bewoners, de familie Willet. In 2007 zijn ze uitvoerig gerestaureerd. De houten constructie, de gietijzeren ramen, de scharnieren en het verfwerk zijn toen onder handen genomen.
Het eerste wat men ziet bij binnenkomst zijn de nieuwe marmeren vloertegels van de entree. Vroeger lag daar iets heel anders; volgens de plattegrond van 1953 was het een mozaïekvloer. Daarmee werden waarschijnlijk zgn. mozaïek-cementtegels bedoeld zijn die aan het einde van de 19de eeuw in zwang raakten.(2) Verderop, vanaf het trappenhuis halverwege de gang liggen nog wel originele marmeren vloertegels.
De meeste bezoekers zal niet opvallen dat ze direct na de voordeuren ongemerkt een veel ouder stel zware paneeldeuren passeren die overdag altijd openstaan.
Ze dateren nog uit de bouwtijd van het pand en kunnen van binnenuit met een kruisend stel sluitbomen afgesloten worden.
Dan volgt een derde paar deuren; dit keer de zeer moderne automatische schuifdeuren die geplaatst zijn bij de meest recente aanpassing van de gang in 2012. De bedoeling hiervan is dat de voordeur de gehele dag uitnodigend kan openstaan zonder dat het personeel in de kou zit.
Vroeger werd de kou geweerd door gebruik van tochtdeuren die gewoonlijk dicht werden gehouden. Deze zijn nog steeds aanwezig; zij zijn het vierde paar deuren dat de bezoeker in
de gang passeert. Zij vormden vroeger bovendien de scheiding tussen het voorste deel van het souterrain waar zakelijk bezoek afgehandeld werd en het achterste deel waar het personeel vertoefde. Een vijfde paar deuren tenslotte, dat vlak voor de trap de toegang tot de bel-etage afsloot, bestaat niet meer.(3) De marmeren tegels van de gangvloer ter hoogte van de trap vertonen nog de sporen van dat tochtportaal dat tussen 1933 en 1953 verdween (vgl. afb. 2 en 3). Deze vloertegels dateren waarschijnlijk van de aanleg van het trappenhuis rond 1740, voor de toenmalige eigenaar Willem Gideon Deutz.
Een fysieke barrière tussen het domein van het personeel beneden en dat van de eigenaren boven is daarmee opgeheven – een afscheiding die tegenwoordig misschien niet meer erg praktisch meer is, maar die wel veel zegt over de vroegere organisatie van het huishouden en ook over de pogingen om de optrekkende kou en mogelijk stank uit het onderhuis te weren.
Het valt op, dat het achterste deel van de gangvloer niet vlak is maar enigszins bol staat.
Dit heeft waarschijnlijk te maken met het overkluisde riool eronder, dat dient voor de afvoer van afvalstoffen en overtollig regenwater.
Het riool heeft de vorm van een gemetseld tongewelf en het loopt onder de gehele lengte van de gang tot aan de straat en functioneert nog altijd. Vroeger loosde het via een overloop direct op het open water van de gracht, tegenwoordig zijn we aangesloten op de stadsriolering.
Het is een bekend probleem in monumentale panden; waar laten we de gas en waterleiding buizen en de bekabeling die benodigd is voor elektriciteit? De aanleg van deze onontbeerlijke infrastructuur leidt helaas vaak tot grove ingrepen in historische panden. In Museum Willet Holthuysen is hiervoor tot twee keer toe het gangplafond in het souterrain verwijderd. Het eenvoudige stucplafond dat in eerste instantie in 1969 moest wijken was mogelijk nog 18de- eeuws. Direct erboven bevindt zich ook nu nog de oker geverfde balklaag uit de bouwtijd van het huis die bestaat uit korte dwars over de gang gelegde balken.
Om een bredere kabelgoot te kunnen installeren werd in 1996 (tweede sloop) over de gehele lengte van de gang in al die balken een brede keep gezaagd. Tegenwoordig is het plafond uitgevoerd in strakke gipsplaat met daarin verzonken lichtspots – een totaal ander effect dan de historische verlichting die aan de wand zal hebben gehangen en dus van opzij aanlichtte.(4)
De wanden zijn in 1969 opnieuw betegeld met witjes afkomstig uit het Burgerweeshuis, dat toen gerestaureerd werd tot de nieuwe behuizing van het Amsterdams Historisch Museum. Dit was een vrije interpretatie want de gang was oorspronkelijk alleen in het voorste deel tot aan het plafond betegeld.
Rechter voorkamer – kaartverkoop (S.2)
Direct rechts van de ingang bevindt zich tegenwoordig de portiersloge met de kaartverkoop
aan het bezoek. Er is een moderne balie ingebouwd met dito wandbetimmeringen en winkelkasten.
Volgens Ileen Montijn in haar onvolprezen boek ‘Leven op stand’, was deze ruimte traditiegetrouw bestemd als kantoor; een soort spreek- of wachtkamer om bezoekers te ontvangen waarmee de eigenaar niet sociaal verkeerde, zoals leveranciers en ander zakelijk bezoek. En inderdaad wordt in 1895 door notaris A.J.C. Jongejan in de boedelinventaris van Louisa Holthuysen een ‘spreekkamer’ vermeld, wanneer hij op zijn ronde door het huis in het souterrain is beland.
Volgens de omschrijving van Jongejan was de kamer voorzien van een kachel met toebehoren en vuurscherm en was ze gestoffeerd met ‘een kleed, eenige gordijnen’ en gemeubileerd met ‘een boekenkast, twee platenkasten, een tafel, canapé, acht crapeaux, vuurscherm, stoel antique, pendule, kandelaren, een sigarenkist, een timmerkist etc.’(5) Uit de plattegrond van 1933 blijkt dat de conciërge van het museum er zijn voorkamer had ingericht.
Op de oude kozijnen zijn nog steeds restanten zichtbaar van de scharnieren en sluitbomen van de verdwenen slagblinden – een soort binnenluiken. De blinden zullen ooit de koude en het licht hebben geweerd en de straat aldus hebben buitengesloten.
Linker ruimten (S5-8)
Links van de centrale ingang bevinden zich de zware dubbele buitendeuren bedoeld om de
meer volumineuze goederen binnen te kunnen brengen. Vroeger was direct hierachter een grote opslagruimte over de gehele diepte van het pand tot aan de tuin Volgens een boedelinventaris uit 1757 heette het ‘Provisiekelder’ en op de plattegronden van 1896 en 1933 is het nog goed herkenbaar. Deze vroeger onverwarmde bergruimte zal gediend hebben voor de opslag van minder vochtgevoelige waren. De boedelinventaris van notaris Jongejans vermeldt: ‘In de kelder een partij leedige flesschen. fl. 10,-, gangbank, eenige tuintafel(s), stoelen, trappen fl. 38,-, een partij diverse wijnen. fl. 400,-‘ (6)
De zeer degelijk uitgevoerde oude klampendeuren bezitten nog hun authentieke overslagsloten met diverse grendels en ze draaien op kolossale duimgehengen.
De opslag was Spartaans ingericht; kale gemetselde wanden en een simpele werkvloer die waarschijnlijk met gele klinkers - zgn. IJsselsteentjes - of met plavuizen belegd was. (Vgl. afb. 2) Er zullen waarschijnlijk eenvoudige wandrekken geweest zijn voor opslag, mogelijk ook vaten, liggend op stellingen.
Tussen 1930 en 1953 traden veranderingen op; de ruimte werd met tussenwanden verdeeld in een fietsenstalling voor de bezoekers van het Kunsthistorisch Instituut, een kolenhok en een slaapkamer van de conciërge - de laatste twee zouden later samengevoegd worden en een tijd lang porseleindepot van het museum worden. (Vgl. afb. 3 en 4)
Tegenwoordig is door verdere compartimentering de garderobe, de cateraarkeuken en de bergruimte ontstaan terwijl het porseleindepot nu de grote ontvangstruimte is. (Vgl. afb. 5). De nieuwgebouwde vitrinewand tegen de westmuur van de ontvangstruimte herbergt tevens een ventilatiekanaal. Aan de tegenoverliggende wand – de gangmuur – hangt nu o.a. een flat screen-tv. Het plafond is afgetimmerd met een moderne beplating, de fel oranje en witte kleurstelling van wanden en houtwerk is niet gebaseerd op een historische uitmonstering.
Nog wel authentiek zijn de zware plafondbalken, de kaarsnissen bij de deuren, de gangdeur en de kozijnen.
De vensters van het souterrain waren in verband met de veiligheid van oudsher voorzien van tralies en in de voorgevel zijn ze nog altijd aanwezig.
Aan de achtergevel zijn ze verwijderd – mogelijk toen er zich de slaapkamer van de conciërge bevond - maar de oude kozijnen vertonen nog altijd de sporen.
Om iets terug te brengen van de oude sfeer en functie van het souterrain zullen de tralies in de kozijnen gereconstrueerd worden. Op basis van de oude gaten konden exact hun plaats, aantal en formaat vastgesteld worden.
Rechter achterkamer – de keuken (S.10)
De keuken bevindt zich rechts achterin het souterrain, direct onder de eetkamer. Samen met
de proviandkast en de bijkeuken is het de ruimte in het souterrain die tegenwoordig nog de indruk van een historisch interieur geeft, hoewel het vrijwel steeds reconstructies van later datum betreft.
Ook onder de keuken bevond zich oorspronkelijk een kelderruimte met een tongewelf. Daar is weinig méér over bekend dan wat de opnametekeningen uit 1953 ons laten zien.
In datzelfde jaar is de kelder gesloopt in verband met de aanleg van een moderne stookkelder voor de nieuwe centrale verwarmingsinstallatie (K.1).
Hoewel het dus nauwelijks te verifiëren valt bij gebrek aan tastbare overblijfselen, zal er oorspronkelijk een open kelder zijn geweest, toegankelijk vanuit het souterrain via de deur tussen de keuken en de trap (vgl. afb. 12). Mogelijk was er tevens een zgn. gesloten (rein)waterkelder, waarin regenwater werd opgevangen. Dat water kon dan met handpompen naar de keuken en zelfs naar de eerste verdieping opgepompt worden.(7)
Bij het uitgraven van de nieuwe stookkelder heeft men zich dwars door de keukenvloer een weg gebaand. Vaste interieuronderdelen zoals het fornuis, de schouw, de wandkasten en het aanrecht moesten daarbij het veld ruimen. In de plattegrond van de bestaande situatie uit ’53 is gearceerd wat gesloopt ging worden. Interessant is in dit verband de notitie in diezelfde tekening welke vooruitloopt op de geplande reconstructie na de sloop; ‘wordt ingericht als oud hollandse keuken marmer vloer’.
Zeven jaar later in 1960, werden in de keuken onder leiding van architect Bart van Kasteel diverse vaste onderdelen gereconstrueerd in een vroeg-18de-eeuwse stijl. Dat men zich hierbij liet leiden door de historische situatie blijkt wel uit de overeenkomsten met de plattegronden uit 1896 en 1953.
De wandkasten en schouw kwamen in de ontwerpen van de architect vanaf 1960 in een vernieuwde uitvoering weer min of meer op hun oude plek terug. Moderne aanpassingen zoals de convector van de centrale verwarming en een ontluchtingskanaal voor de c.v. kelder werden in de nieuwe aanrechtkast ingebouwd. De nieuw geplaatste pomp en gootsteen functioneren echter niet meer, ditzelfde geldt voor de schouw zonderschoorsteenkanaal. De reconstructie is vooral een sierinterieur, bedoeld voor het visuele effect.
Zo is de westmuur tussen de keuken en de gang, eind zestiger jaren verfraaid met een tegeltableau (KA 10303) dat ooit om de schouwkap van een boerderij in Zeeuws-Vlaanderen zat. (Vgl. blog H. Vreeken. http://hart.amsterdammuseum.nl/nl/id/38113 invasie-in-1799)
De voorzijde van de schouwkap, de overhoekse delen en de zijden werden hier in één vlak gemonteerd tot een 3 m. breed tableau. Omdat de beschikbare wand daarvoor te klein was, is bij die gelegenheid een bestaande deuropening naar de gang dichtgemetseld. De deur en het kozijn die daarbij verwijderd werden, zijn hergebruikt in de zuidoost hoek van de keuken, voor het gangetje achter het trappenhuis.
De vloer van de keuken is in 1960 belegd met een patroon van nieuwe witmarmeren en zwarte hardstenen tegels, het is onbekend of hier een historisch voorbeeld gevolgd is.
Bij de reconstructie van 1960 werden tenslotte om onduidelijke reden de grenen balken- en plankenzoldering volledig ontdaan van verf.
Deze enorm arbeidsintensieve maatregel is tijdens de renovatie in 1996 weer ongedaan gemaakt. Alle houtwerk is toen in een gele eenheidskleur met alkydharsverf geschilderd. Dit was destijds de haalbare benadering van het originele licht-oker dat was aangetroffen op de bijkeukendeur, één van de weinige niet afgeschraapte houten onderdelen van de keuken.
Om de bezoeker de gelegenheid te geven even uit te rusten bij een kop koffie is de keuken sinds 2012 volledig opengesteld voor het publiek. Men kan nu vrijelijk rondlopen in de stijlkamer van 1960. Om dit mogelijk te maken moesten wel enkele kwetsbare stukken verwijderd worden, zoals de keukentafels en stoelen. Deze zijn vervangen door nieuwe tafels en stoelen die geïnspireerd zijn op negentiende-eeuwse modellen.
Zo is o.a. de centrale tafel een kopie van een tafel uit de collectie van Kasteel Amerongen (vervaardigd door André ten Broecke - Jachtwerf Claessen, Zaandam ,Willem Boom - SBS Schilders, Hillegom en ondergetekende).
Op deze manier is het keukeninterieur niet alleen toegankelijker maar ook meer in lijn met de tijd van de familie Willet-Holthuysen.
Personeel
Hoewel niet erg gerieflijk, werd het kille en schemerachtige souterrain van oudsher wel
degelijk bewoond. Waarschijnlijk huisde hier vooral het mannelijk personeel. Personeelsadvertenties van de familie vragen soms om een huisknecht en een oppasser
‘ervaren in lamp- en tafeldienen en andere huishoudelijke bezigheden’. We komen ze als
‘huisbewaarder’, ‘bediende’, ‘koksbediende’ en ‘huisknecht’ ook tegen in het bevolkingsregister. In de boedelinventaris van 1895 is er sprake van een ‘Knechts kamer’ voorzien van ‘bed met toebehoren, ledikant met toebehoren, tafel, stoel, eenige lampen.’ en een ‘Koepelkamertje’ met een ‘kachel met toebehooren, vier stoelen, een tafel.'(8) Dit zou kunnen betekenen dat twee knechts het kamertje naast de trap (S.4 ) als slaapvertrek deelden en dat de erkerkamer (‘koepelkamer’) als dagverblijf functioneerde (S.13).
Deze bewoning werd gedurende de begintijd van het museum van ca. 1896 tot 1945
voortgezet door drie opeenvolgende conciërges met hun gezinnen. Zij maakten gebruik van de rechter voorkamer en de keuken, terwijl de linker achterkamer als slaapkamer diende en ook de erkerkamer in het verlengde van de gang gebruikt werd. De voormalige knechtskamer werd een ‘waschhok’ voor de gezinnen. Later werd die ruimte omgebouwd tot klokkendepot en tegenwoordig is het een facilitaire ruimte met beveiligingsapparatuur. Een belangrijke taak van de inwonende conciërge was het stoken van de kachels van het museum. Hieraan kwam een eind toen in 1954 centrale verwarming werd aangelegd in het pand. Met name toenmalig directeur Sandberg heeft hiervoor geijverd; de oude kolenkachels werden gezien als brandgevaarlijk en vormden een bron van vervuiling. De consequenties van deze modernisering waren echter niet gering; niet alleen moest de stookkelder zoals eerder vermeld door de keukenvloer uitgegraven worden, ook werd toen een nieuw schoorsteen kanaal opgemetseld door alle bouwlagen van het huis tot ruim boven het dak. Dit hield in dat de originele schouwen en het oude schoorsteenkanaal gesloopt werden. En hoewel genoemde schouwen in de loop der jaren weer zouden worden teruggeplaatst, moesten ze daarbij qua formaat en positie worden aangepast aan het nieuwe schoorsteen- en ventilatiekanaal van de c.v.-installatie. In alle kamers verschenen bovendien radiatoren onder de vensters, elk voorzien van dubbele leidingen die door vloeren en plafonds werden geboord. Op termijn zou de centrale verwarming onverwacht problematisch blijken voor de collectie, door de uitdroging en krimpschade die vanaf dat moment optrad.
Samenvatting
Na een lange periode van veronachtzaming waarin huisvesting van de conciërgegezinnen,
stalling van fietsen en dergelijke de voorrang kregen, bereikte de omgang met het souterrain letterlijk en figuurlijk een dieptepunt toen in 1954 de kelder en de keuken gesloopt werden bij de aanleg van een moderne stookkelder voor de centrale verwarming.
Vanaf 1960 kenterde het beleid in zoverre dat het souterrain voorzien werd van een meer passende historiserende inrichting in de keuken, wat vanaf 1969 werd uitgebreid naar de gang. Ook dit bracht echter voor het originele interieur dramatische verliezen met zich mee zoals een kaal geschraapt keukenzoldering, een dichtgezette keukendeur, het gesloopte stucplafond van de gang, de verwijderde mozaïektegels uit de entree.
In 1996 werd een technische renovatie van het pand aangegrepen om diverse ruimtes grondig te moderniseren. De voormalige knechts kamer naast de trap werd opgeofferd voor een facilitaire ruimte naast de portiersloge, terwijl de ingang is veranderd in een gereconstrueerde voorraadkast.
De opslagruimte linksachter werd ontvangstruimte en daarbij verbouwd met vitrines langs de wanden. Hierbij werd ook een ventilatiekanaal vanuit de cateraarkeuken in de ontvangstruimte geïnstalleerd. Dit kanaal voert nu dwars door het bijgebouwtje aan de tuinzijde waar vroeger mogelijk een werkruimte of de buitenplee voor het personeel was.
De gang werd voorzien van alweer een nieuw plafond. In 2012 was het tijd voor een opknapbeurt waarbij de nadruk vooral lag op een gezelliger aankleding van het souterrain. Dit uitte zich in kleurig gedessineerd behang in de publieksruimten, een vast vloertapijt en een gangloper, nieuwe zithoeken, dito gordijntjes en vazen met kunstbloemen.
Het resultaat van een 120 jaar museum in het souterrain is verwarrend. Het is de optelsom van nogal uiteenlopende visies en dat levert geen samenhangend geheel op. Bij iedere aanpassing van deze verdieping gingen bovendien bijna onvermijdelijk delen van het originele interieur verloren. Het huidige souterrain vertoont daardoor nog maar weinig van de dagelijkse omgeving van het personeel van de laatste bewoners. Dat is jammer, want personeel speelde een belangrijke rol in het huishouden van de familie Willet-Holthuysen.
noten
1. Gedurende de bezettingsjaren ’40-’45, lukte het niet goed het waterpeil constant te houden. Vr. mededeling Hr. Bekker.
2. M. Baeck, ‘Cementtegels: een verkenning’, in: Over de vloer, met de voeten getreden erfgoed, Waanders, Zwolle, 2008, pp. 262-273.
3. Mogelijk is één der trapportaal-deuren hergebruikt in een nieuw kozijn in het achterste deel van de gang.
4. Vergelijk daarvoor bijvoorbeeld de gereconstrueerde wandlampen in het museum Ons’ Lieve Heer op Solder.
5. Vgl. Inventaris van Sandrina Louisa Geertruida Holthuysen, weduwe A. Willet, overleden 30 januari 1895, opgemaakt door notaris A.J.C. Jongejan, 4 en 5 maart en 5 april 1895. GAA, NA toeg. nr. 5075, inv. nr. 23782.
6. Zie noot 3.
7. Met dank aan D. de Roon, bouwhistoricus Bureau Monumenten en Archeologie Amsterdam. In de zgn. antiquekamer (1.11) op de eerste verdieping bevindt zich nog een origineel pompmechanisme, dat een reservoirtje in de gangkast ernaast vulde.
8. Zie noot 3.