Het pand werd in 1730 gebouwd in opdracht van Jan Agges Scholten, Heer van Aschat (1690-1772), een vermogend tabaksfabrikant. In 1751 werd hij bewindhebber van de Oost-Indische Compagnie. Net als veel rijke Amsterdammers had hij een buitenplaats, de Heerlijkheid Aschat bij Leusden. Jan Agges Scholten was een hartstochtelijk aanhanger van de Oranjes en in 1748 benoemde stadhouder Prins Willem IV hem in het stadsbestuur van Amsterdam. Van de oorspronkelijke inrichting is ter plaatse nu alleen nog de marmeren gang over en helemaal op zolder een hijswiel om goederen naar de zolder te hijsen.

Aan de achterzijde van het huis op de bel-étage bevond zich de eetkamer met een groene wandbetimmering en goudvergulde accenten in Lodewijk XIV stijl. Het is mogelijk dat de (onbekende) architect van het huis ook deze kamer ontworpen heeft. In het midden stond de haard met een schoorsteenmantel van rood en grijs geaderd marmer. Daarboven bevond zich een zogenaamd ‘grauwtje’ (de term voor een in grijstinten geschilderde imitatie van beeldhouwkunst) met als voorstelling een allegorie van de herfst. Het werd gemaakt door Jacob de Wit; met hem had Agges Scholten niet de eerste de beste schilder ingehuurd. Jacob de Wit was de specialist in grauwtjes die ook vaak 'witjes' werden genoemd. Een ander ‘witje’ uit de inrichting - een allegorie van de jacht- (hier afgebeeld) is nu te zien in Museum Willet-Holthuysen. Misschien ging de Heer van Aschat op jacht bij zijn buitenhuis om dan in zijn Amsterdamse woonhuis het geschoten wild in de chique bel-étage aan zijn gasten voor te zetten.

Kijk hier voor meer informatie over dit object