‘In de zomer, als het windstil is, is het alsof je binnen bent maar toch buiten. Het voelt als mijn achtertuin.’ Hij bewondert de pracht van de Noordermarkt en haar kerk, vroeger de plek voor de armste Jordanezen. Het uitzicht op de grachten en de oude Amsterdamse gevels maken hem gelukkig: ‘midden in de stad, in mijn buurt de Jordaan heb je hier ruimte en weidsheid.’ In de zomer staan op het plein tafeltjes met kaarsjes erop, ‘en ik fantaseer dat daar ook een jeu de boules is.’ 

De omgeving maakt het plekje zo mooi, maar het personeel van het café maakt het Amsterdams. ‘Soms zit ik zo op dit bankje, dan komen de jonge studenten die hier werken allemaal een biertje drinken en dan hebben we soms heel mooie gesprekken en debatten. Een gaat er dan hier naast me zitten, een ander daar en de anderen hangen wat. Ik leer over hun belevingswereld, waar ze over nadenken. Dan ben ik soms diep onder de indruk.’ 

Er zijn ook maren. ‘Mogen die er ook bij?’ Hij lacht. ‘Vroeger las ik hier op zaterdag de krant. Dat kan nu niet meer, want dan staat hier een rij appeltaarteters. De wereld zit op dit bankje en ik ga ze er niet afschoppen.’ Door dit massatoerisme komt hij wel minder vaak, geeft hij toe. ‘Maar, het is nog niet voorbij!’. 

Patrick vertelt over drie groepen mensen die hij vanaf zijn bankje waarneemt. Iedereen zoekt op zijn manier naar houvast in de ‘chaos van de opengebroken wereld’: toeristen worden dik van de appeltaart, de studenten zijn maatschappelijk betrokken, maar verenigen zich niet echt, en de mensen van de Noorderkerk worden steeds fundamenteler in hun geloof. ‘Die drie werelden ontmoeten elkaar eigenlijk nauwelijks, en dat vind ik best wel zorgelijk.’ 

Volgens Patrick kunnen organisaties zoals het Amsterdam Museum deze drie groepen samenbrengen door hen allen een plek te bieden voor hun verhalen: ‘Het zou juist mooi zijn als die groepen in gesprek gaan. Zo kan deze plek misschien behouden blijven.’ Mijmerend zegt hij: ‘Ik verlang nog weleens naar de tijd dat Ramses Shaffy – ken je die? – hier ’s nachts in de kerk inbrak om op het orgel te rammen, en daarna het café binnenkwam om uit volle borst een gedicht te declameren.’ 

‘Ik lul weer te veel.’ zegt hij met een glimlach. We laten Patrick achter op zijn groene bankje aan de Noordermarkt, terwijl hij naar een fietser aan de andere kant van de straat roept: ‘Derk! Kom je zo even?’. Ondanks de zorgen, is dit voor nu nog wel Patricks bankje.