In juni 1971 mocht ik er op Wembley getuige van zijn hoe Ajax tegen Panathinaikos de eerste van drie Europa Cups I won. Waarna ik als lid van de hofhouding (in bus 2 of 3) mocht ervaren hoe het is om als een vorst door Amsterdam te worden gereden. En vooral hoe het voelt om, staande op het balkon van de stadsschouwburg op het Leidseplein, neer te blikken op zo’n menigte uitzinnig juichende mensen aan je voeten. Als inmiddels 75-jarige neig ik ernaar dat gevoel te omschrijven als verboden voor onbevoegden, maar dat terzijde. Indertijd, door een kiertje in de muur van blazers op dat balkon, zag ik hoe Johan Cruijff en Ivo Samkalden, toenmalige burgemeester van de hoofdstad, de bokaal aan het volk toonden. Johan zag mij niet, en toch stonden we daar samen op de balkon, Johan en ik.
Enige tijd later – ik herinner mij de datum niet precies meer – moest Ajax voor de vaderlandse competitie een uitwedstrijd spelen tegen Telstar dat toen nog in de hoogste klasse van het betaalde voetbal uitkwam. Om de vroegkomers op Schoonenberg in Ijmuiden was verstrooiïng te bieden was er een voorwedstrijdje georganiseerd tussen de pupillen van Telstar en V.V.M. Dat laatste stond voor Voetbal Vereniging Mijdrecht – inmiddels opgegaan in Argon. Wij waren met het gezin in Mijdrecht gaan wonen, mijn oudste zoontje speelde bij V.V.M. en ik, als vader, was dus één van zijn elftalbegeleiders/chauffeurs. In die functie mocht ik gedurende de wedstrijd op Schoonenberg wat langs de zijlijn drentelen.
Ajax arriveerde vroeg. De spelers wandelden, als te doen gebruikelijk, naar de rand van het veld teneinde de conditie van de grasmat te onderzoeken – of zoiets. Ik zag dat niet want had alleen oog voor mijn pupillen en vooral voor mijn eigen, toen nog wat ondermaatse zoon Marcel die zowaar samen met de bal op weg was naar het keepertje van Telstar. Net voordat hij genadeloos ten val zou worden gebracht door een hem achteropkomende tegenstander die nóg harder kon lopen, krulde mijn Marcel – geheel onwetend van stifts en andere Cruijffiaanse kunsten – het drietje van verre over de uitlopende doelman heen. En ín het doel ! Ik heb ongetwijfeld zo’n typisch vadergat in de lucht gesprongen want naast me zei iemand die Johan bleek “Is dat jouw zoon ? Slim balletje.” Nooit meer heeft iemand mij op het sportveld zó blij gemaakt.
Johan en ik, wij hadden wat samen.