De criteria, waaraan een historiestuk destijds moest voldoen, hadden te maken met de opvattingen die men had over kunst in algemene zin. Het doel van de kunsten tijdens de Franse tijd (maar ook al enige tijd daarvoor) had vooral te maken met het verheffen van de mens en de mens op te voeden tot deugdzaamheid door het tonen van het goede voorbeeld. Waar in de 18de eeuw vooral nog mythologische verhalen uit de klassieke oudheid als onderwerp werden gekozen, moesten nu heldenmoed, opofferingsgezindheid, trouw en vaderlandsliefde en vaderlandse geschiedenis worden afgebeeld. Van Bree zou dus met zijn schilderij de nationale gevoelens van de burgers moeten prikkelen en het schilderij zou de herinnering aan de Franse tijd in leven moeten houden.
Uit de briefwisseling over het schilderij blijkt dat er verschillend werd gedacht over de afmetingen die het schilderij moest krijgen. Terwijl Maire eerder dacht aan een ‘bescheiden’ schilderstuk van 5,5 voet hoog bij 8 voet lang (1,65 x 2,26 meter), stelde Van Bree zich iets anders voor van de opdracht. Hij wilde de figuren levensgroot op het doek weergeven en dacht meer aan afmetingen van 18 voet hoog bij 24 voet lang (5,10 x 6,79 meter). Het probleem was dat er in het Raadhuis geen enkel vertrek was waar een schilderij met deze afmetingen kon komen te hangen. Het schilderij zou volgens prefect De Celles dan maar in één van de zalen van het keizerlijk paleis op de Dam moeten worden geplaatst. Van Brienen wilde dat liever niet en schreef uiteindelijk een voorstel dat er in het Raadhuis een zaal was met afmetingen van 15 bij 25 voet (4,25 x 5,66 meter) waar het schilderij kon komen te hangen. Deze afmetingen waren dan wel niet zo groot als gewenst, maar het schilderij zou dan voldoende groot zijn om te komen tot des proportions nobles telles que le sujet le requièt.