In de Middeleeuwen was het gebruikelijk om een vorst bij zijn intrede de sleutels van de stadspoorten aan te bieden. De sleutels werden buiten de stadsmuur aan de vorst overhandigd. Dit geschiedde door een hoge afgevaardigde van de burgerij, die daarmee erkende dat de vorst tijdelijk de hoogste gezagdrager binnen de stad was. Dit genoegen was echter van korte duur: bij zijn vertrek retourneerde de vorst de sleutels en kreeg het stadsbestuur haar gezag terug. Het gebruik bleef gehandhaafd, maar kreeg in latere tijden vooral een symbolische betekenis.
Op 9 oktober 1811 maakte Napoleon zijn entree in Amsterdam. Burgmeester Van Brienen van de Groote Lindt en zijn elf adjunct-burgemeester evenals enkele hoogwaardigheidsbekleders vormden het comité van ontvangst. Volgens aloud gebruik overhandigde Van Brienen de op een kussen van rood fluweel rustende stadssleutels aan de keizer. De overdracht vond plaats op de Oeterwalerweg -de huidige Linnaeusstraat- aan de grens van Amsterdams grondgebied.
Napoleon maakte er gebruik van om de sleutels zittend op zijn paard aan te nemen. Ook daar stak een symbolische betekenis in. Het was een verwijzing naar zijn verheven positie.
(Onderzoek en tekst: Suzette van 't Hof)