Marga Bolk werd in december 1946 binnengebracht bij het Burgerweeshuis aan de Kalverstraat. Ze was elf jaar. Net als de meeste nieuwe kinderen had ze luizen, maar dankzij juffrouw Nieuwboer hoefde ze als enige niet te worden kaalgeschoren. Ze zou zes jaar in het weeshuis blijven.
Ruim zeventig jaar later heeft Marga Bolk – inmiddels 82 - haar jeugdherinneringen uitgegeven in eigen beheer. Ze schonk een exemplaar aan het Amsterdam Museum, dat gevestigd is in het oude Burgerweeshuis. Het boek is een unieke bron van het leven in het weeshuis in de jaren na de Tweede Wereldoorlog, maar meer dan dat, het is een getuigenis van een heel bijzonder kinderleven. De titel ‘Zondagskind’ is cynisch, want als iemand geen geluksvogel was is zij het. Het boek is een ontroerende, heel persoonlijke geschiedenis die je in één adem uitleest.
Katholieke moeder, Joodse vader
Marga Bolk werd geboren op zondag 14 juli 1935 in de Plantage Franschelaan (nu Henri Polaklaan) in Amsterdam. Haar moeder, Johanna Bolk was katholiek, haar vader, Levi Brilleman, was Joods. Brilleman was al vertrokken voor haar geboorte. De eerste jaren van haar leven bracht Marga door in een katholiek weeshuis in Noordwijkerhout, omdat haar moeder niet in staat was om voor haar te zorgen. Nuchter schrijft Marga Bolk over die beginjaren: ‘Dat ik ongewenst en onwettig ter wereld ben gekomen heeft me nooit zo gedeerd.’ Maar het heeft haar jeugd wel bepaald.
Marga’s vader was er niet of nauwelijks en haar instabiele moeder deed wel haar best maar was eigenlijk niet in staat om voor een gezin te zorgen. Ook Marga’s half-broer en -zusjes werden voor langere perioden opgevangen in verschillende weeshuizen, waaronder het Amsterdamse Burgerweeshuis. Dat was niet ongebruikelijk in die tijd: in de meeste ‘weeshuizen’ woonden meer kinderen die nog wél één of twee levende ouders hadden, dan echte wezen. Nu zouden we het eerder jeugdopvang noemen.
Dickens als wc-papier
De vroege jeugd van Marga werd gekenmerkt door ziekte, armoede en talloze verhuizingen. In één van die nieuwe woningen, aan de Rustenburgerstraat, ontdekte ze een rij boeken van Charles Dickens. ‘Het werk bestond uit een stuk of tien delen en ik was er verrukt van dat ik zoveel boeken zou kunnen lezen, ook al had ik nog nooit van Dickens gehoord. Mijn moeder had meer een praktisch doel voor ogen: wc-papier [..] Ik was met het eerste deel begonnen, maar dat hing opeens gedeeltelijk op de wc. Mijn moeder knipte de kaft er af, er hing ongeveer de helft van het boek aan een touwtje en wij scheurden er weer een paar bladzijden af, zoveel als we nodig hadden.’
Het is een veelzeggende passage over een nieuwsgierig kind dat intellectueel niet werd gestimuleerd. En over een vermoeide moeder, die in grote armoede probeerde te overleven met haar gezin. Maar soms was ze ook gewelddadig voor datzelfde gezin. Marga’s moeder leed aan een hersentumor, die haar gedrag op een gevaarlijke manier beïnvloedde. Het had niet veel gescheeld of ze had haar eigen dochter gedood.
‘Vlak voor mijn moeder een hersenoperatie zou ondergaan heeft ze nog geprobeerd mij in een teiltje met Frida’s badwater te verdrinken. Toen dat niet lukte, omdat ik met de moed der wanhoop mijn hoofd naar achter drukte, wilde ze me in mijn nachtpon de deur uit werken, wat ze evenmin gedaan kreeg. Ik geloof dat ik me nog meer schaamde om op straat uitgelachen te worden dan dat ik riskeerde te verdrinken in een teil met water.’
In het Burgerweeshuis
Vergeleken bij de onveiligheid thuis was het in het Burgerweeshuis zo slecht nog niet. Het leven was er niet slecht, maar wel sober en streng. Marga was een opstandige puber en moest regelmatig bij de directeur op het matje komen omdat ze weer eens ongehoorzaam was geweest. Het was wel een bijzondere plek om op te groeien. In de huiskamer van de ‘Grote Meisjes’ hing een groot zeventiende-eeuws schilderij van de regentessen van het oude weeshuis. Het hangt nu in de vaste opstelling van het Amsterdam Museum.
‘Wat het eerste opviel was de zelfvoldane blik waarmee ze de bezoeker aankeken en de mollige boezems en armen. [..] Twee kleine kinderen in lompen stonden helemaal rechts van een nog jonge regentes met roze perzikenwangetjes en een helderblauwe oogopslag. Ik moest altijd naar haar kijken, want ik vond haar zo mooi.’
De beste herinneringen heeft ze aan de zomers. Dan ging het hele weeshuis een maand lang naar het eigen vakantiehuis in Bergen aan Zee, waar het leven veel vrijer was dan in het Burgerweeshuis in de stad en waar de kinderen genoten van het strand, zwemmen en bramen plukken. In het vakantiehuis stonden geen bedden, er waren alleen harde matrassen gevuld met zeegras. ‘Aan het eind van de vakantie gooiden we die matrassen, die mee terug naar Amsterdam gingen, uit de ramen en als de stapel hoog genoeg was sprongen de IJzeren Heinen (waartoe ik niet behoorde) uit de ramen boven op de berg matrassen.’
Overgeplaatst naar De Voorzienigheid
In 1952 overleed Marga’s moeder na een lang ziekbed. Tot haar grote verdriet werd Marga kort daarna overgeplaatst naar een katholiek weeshuis, De Voorzienigheid. Daar was het regime veel strenger en onpersoonlijker dan in het Burgerweeshuis. De nonnen hadden een afkeer van alles wat met naakt te maken had, wat als gevolg had dat de kinderen nauwelijks gelegenheid kregen om zichzelf te wassen. Het stonk in de slaapzalen, ook om een andere reden: de bedden van de kleintjes die in bed plasten werden zelden verschoond. Het leven in het Burgerweeshuis was lang niet altijd leuk geweest, maar het was er wel schoon en je mocht je er in ieder geval wassen.
Een zondagskind kun je Marga Bolk niet noemen. Wel iemand die een prachtig en ontroerend boek heeft geschreven over een heel bijzondere jeugd. Het boek is op afspraak in te zien in de bibliotheek van het Amsterdam Museum.
Marga Bolk, “Zondagskind”. Jeugdherinneringen (Amsterdam 2015). Met medewerking van/uitgegeven door Bea van der Werf.
Lees en beluister ook een eerder interview door het Amsterdam Museum met Marga Bolk: "Ik heb vaak gedacht, ik wou dat ik in het weeshuis zat".