In de Eerste Wereldoorlog liegen de prenten van Jan Sluijters en Leo Gestel er niet om, ze worden openlijk gepubliceerd in kritische tijdschriften. In het interbellum is het sociale engagement af te lezen aan de kunst van Charley Toorop, Chris Beekman, Eva Besnyö en veel anderen. Desalniettemin wordt de oorlogsdreiging in de jaren dertig niet vaak expliciet tot uitdrukking gebracht met uitzondering van de schrijnende humor in de foto’s van Erwin Blumenfeld, die hedendaagse beschouwers kippenvel bezorgen. Kunstenaars vluchten, ze gaan ondergronds of geven toe aan de druk van de bezetter en worden lid van de Kultuurkamer. Zo kunnen ze door blijven werken maar de kunstproductie neemt heel erg af, zowel in hoeveelheid als in kwaliteit.
Cobra en later Provo werken letterlijk en figuurlijk bevrijdend. De kunstwerken en de bijbehorende evenementen zijn explosies van energie, creativiteit en rebellie. Maar in het werk van de kunstenaars die voor, tijdens of kort na de oorlog zijn geboren worden ook trauma’s verwerkt. Armando en Asselbergs zijn maar enkele voorbeelden van ‘oorlogskunst’ van na 1945.
De conceptuele kunst van de jaren zestig is rationeler en meer in zichzelf gekeerd. Tegelijkertijd zorgen Dibbets, Van Elk en anderen voor allerlei ludieke acties uitgevoerd in musea, galeries, in de openbare ruimte en ook steeds meer op radio en televisie. Wim T. Schippers verrast vriend en vijand met uitzendingen als Hoepla, De Fred Haché Show en Radio Ronflonflon. De happenings zijn nog maar nauwelijks achter de rug of een ander, luider protest komt op. De acties tegen de aanleg van de metro, de krakersrellen en het tumult rond de kroning van Beatrix in 1980 vinden ook langs artistieke wegen een uitlaatklep. De schuttingen die Hugo Kaagman beschildert zijn hier een duidelijk voorbeeld van, maar ook het veel meer ingetogen werk van Zuyderland en Møhlmann. De periode daarna is niet veel rustiger. Geruchtmakende schilders als Peter Klashorst, René Daniels en Rob Scholte geven hun commentaar op de stad en de wereld om hen heen: ironisch en humoristisch, maar ook activistisch en aanstootgevend. Maar het protest verstomt in de jaren negentig als kunst en muziek samenvloeien in de party-cultuur en Amsterdamse clubs en discotheken een pleisterplaats zijn voor jong aanstormend talent. Met een mix van muziek, animatie en fotografie geeft Micha Klein een gezicht aan deze hedonistische party-cultuur.
Na de eeuwwisseling wordt het Westen opgeschrikt door aanslagen, politieke onrust en een fikse economische crisis. Amsterdam is in 2004 ontzet over de moord op Theo van Gogh. Graffitikunstenaar - Donovan Spaanstra - reageert zich direct af in zijn straatkunst. Marlene Dumas reflecteert op een subtielere maar niet minder aangrijpende manier. Het lijkt het einde te betekenen van de vrijblijvendheid, kunstenaars gaan meer dan voorheen de confrontatie aan met de wereld om hen heen. Ze verdiepen zich in de actualiteit, in de geschiedenis en ze trekken de buurten en de wijken in. Geholpen door de opkomst van de sociale media groeit de interactie tussen publiek en kunstenaars. Laurence Aëgerter plaatst haar kunst in het Red Light District en gaat het debat aan met buurtbewoners, prostituees en stadsbestuurders. Op een meer introverte manier laat Esther Polak het publiek participeren. Uitgerust met GPS apparatuur stuurt zij stadsbewoners er op uit en brengt op die manier Amsterdam in kaart.
Het consistente oeuvre van de bijna honderdjarige Riek Milikowski neemt anno 2016 een unieke plaats in. Met een scherp oog en een warm hart schildert ze op virtuoze wijze portretten en stillevens, die uitdrukking geven aan haar niet-aflatende maatschappelijke engagement. Heel anders maar niet minder betrokken getuigt de jonge Tanja Ritterbex met haar ‘selfie-project’ van een scherpzinnige kijk op de wereld. Ze plaatst haar gefotografeerde en geschilderde zelfportretten op Facebook. Kwetsbaar en heldhaftig betreedt ze het publieke domein. Daar stelt ze het fenomeen van de openbaarheid ter discussie, waarbij ze de schilderkunst als modern wapentuig gebruikt.