Als Jopie zeven is, in 1940, overlijdt haar moeder. Haar vader lijdt aan tuberculose en overlijdt ook, in 1944. Samen met haar halfbroer belandt Jopie in het burgerweeshuis, waar ze door haar tante naar toe wordt gebracht. Haar zus is al wat ouder en gaat in dienst bij een familie. Ze komt wel af en toe langs en neemt dan kleren mee. Jopie woont in het weeshuis gescheiden van haar broer, die ze mist, en slaapt met tien andere meisjes in een slaapzaal. “We hadden het goed”, zegt ze. “En het was er schoon. Er was voldoende eten, drinken en kleding”. Maar, zegt ze, ze is wel “koud” grootgebracht, zonder knuffels en persoonlijke aandacht. Elke zondag gaan ze in een rij naar de kerk op het Rokin. Ze herinnert zich dat ze dan een zwarte cape, baret en kousen droegen. Ze helpt in het weeshuis op zondag in de keuken en gaat naar de Nieuwe Huishoudschool aan de Singel. In de pauze gingen ze vaak stiekem “naar de hoertjes op de wallen kijken”.
In totaal woont Jopie vier jaar in het weeshuis. Hoewel ze erg verlegen is en introvert, “op me eigen”, maakt ze wel vriendinnen. Ze weet hun namen nog precies: Jansje Prins, Ali Ledeurner en Marietje van de Berg. Haar leven neemt een onverwachte wending nadat ze met deze drie vriendinnen naar de kroning van Juliana gaat kijken. Ze worden thuisgebracht door wat jongens en worden daarbij betrapt bij de poort. Voor straf moeten ze daarna bij de kleine kinderen verblijven, gescheiden van elkaar. Ze besluiten om met z’n vieren weg te lopen, naar Friesland, waar Jansje vandaan komt. Achter het Centraal Station vinden ze een eerste lift. Ze slapen onderweg in het hooi en terwijl ze wachten op een nieuwe lift bij de Afsluitdijk, worden ze na twee dagen betrapt en teruggebracht naar het weeshuis. Daarna worden ze alle vier ‘uitbesteed’ en zo belandt Jopie in Amersfoort, bij een alleenstaande vrouw met twee kinderen, waaronder een meisje van haar leeftijd. Haar grootste verdriet is dat ze in Amersfoort niet door kan gaan met de Modevakschool, waar ze op zat in Amsterdam. Zo’n school bestaat daar niet.
Haar leven neemt opnieuw een andere wending als ze vrij snel daarna een ongeluk krijgt en drie maanden in het ziekenhuis moet blijven. Daarna woont ze nog een tijdje in een ander gezin maar krijgt als snel verkering, vanaf haar 16e, en ze mag ze in dat gezin komen wonen. Op haar 20e wordt ze zwanger en trouwen ze. Drie jaar later krijgt ze voor het eerst haar eigen woning. Haar man overlijdt ook jong, op 47 jarige leeftijd, na een ziekbed van 15 jaar. Daarna is ze hertrouwd, nu al 35 jaar. Ze krijgt uiteindelijk zeven kinderen.
Haar mooiste herinnering aan de burgerweeshuistijd zijn de zomervakanties in het Zeehuis in Bergen aan Zee. Daar heerste een minder streng regime en kon ze lekker op het strand zitten. “Daar was je echt vrij”.