De achternaam ‘Doos’ is tijdens de slavernij gegeven, Eveline wijst naar haar onderlichaam. Tante weet te vertellen dat opa Alba uit Santo Domingo, Zuid-Amerika, kwam.
Eveline heeft haar kleding bij de modisten in Suriname laten maken. Rood voert de boventoon. De katoenen stof, Sarposie, heeft ze in Suriname gekocht, evenals de, op de hand, gevlochten schouderdoek. Haar broek is versierd met borduursel. De hoofddoek heeft ze naar eigen wens gemaakt. De rode lakschoenen maken het compleet.
Heeft de kleding een relatie met de herdenking van Keti Koti? “Ja, zeker weten. Het laat je denken aan hoe de slaven hebben geleefd”. Was de kleding toen ook zo mooi? “Ja, ondanks al de vernederingen voelden ze zich toch sterk. En ze maakten altijd plezier”.