In het nieuwe belastingstelsel van Gogel wordt onder andere personele belasting geheven op de huurwaarde van huizen en landerijen, evenals op dienstboden, meubilair, paarden, rijtuigen en jachten. Hij voert verder accijnzen in op zout, zeep, turf, gemaal (meel), sterke dranken en geslacht vee.
Alexander Gogel wordt gezien als de stichter van het Rijksmuseum. Hij is pleitbezorger van een nationaal museum naar Frans voorbeeld. In 1800 opent de ‘Nationale Konst-Gallerij’ haar deuren. Zo’n 200 schilderijen uit stadhouderlijke collecties vinden onderdak in het Huis ten Bosch in Den Haag. Acht jaar later laat Lodewijk Napoleon de verzamelde werken overbrengen naar zijn paleis, het voormalige stadhuis van Amsterdam. Daar worden ze samengebracht met werken die de stad Amsterdam toebehoren. De collectie groeit, bloeit en verhuist meer dan eens. Koning Willem I doopt de ‘nationale schatkamer’ om tot ‘Rijks Museum’. In 1885 wordt het huidige Rijksmuseum naar ontwerp van Pierre Cuypers voltooid. De nationale collectie krijgt vaste voet aan de grond.
In zijn schaarse vrije uren wijdt Gogel zich aan de beoefening van de wetenschappen en de letteren. Hij is als Nederlands letterkundige bekend door zijn dichterlijke vertaling van het Hoogduitse zangspel 'De Apothecar' en de 'Doctor' (Stephani, Amsterdam 1796).
Na de omwenteling van 1813 gaat Gogel ‘onbemiddeld en in eenvoud’ onder Bloemendaal wonen, waar hij een fabriek van blauwsel en friesgroen heeft overgenomen.
(Onderzoek en tekst: Suzette van 't Hof)