Aan de basis van het grote succes van de vereniging staan twee vrouwen: grondlegster Hélène Mercier (1839-1910) en de latere directrice, Carolina van Asperen van de Velde (1869-1969). Maar eigenlijk hebben we het ontstaan ook een klein beetje te danken aan de bekende feministe Aletta Jacobs (1854-1929).
Hélène Mercier
In 1885 neemt Aletta haar vriendin Hélène Mercier mee op een wandeling door de in die dagen buitengewoon verpauperde Jordaan. Deze tocht sterkt Mercier in haar opvattingen daadwerkelijk iets aan de levens van arbeiders te gaan verbeteren door hen in contact te brengen met meer ‘verheffende’ zaken des levens. Samen met medestanders en financiers uit de elite richt zij de Vereniging Ons Huis op en komt het gelijknamige volkshuis in de Rozenstraat tot stand. Een belangrijk uitgangspunt is het niet-bevoogdende en neutrale karakter van de organisatie. In 1891 schrijft Mercier:
Wij hebben geen dogma’s, geen vaste formules, geen leer omtrent het wezen der ondoorgrondelijke eerste oorzaak van het bestaande noodig om ons doelwit, onze aspiraties, om dat wat voor ons “het hoogere en diepere” is, door al wie tot ons komt te doen verstaan.
Juffrouw Van Asperen
Na het overlijden van Mercier is het directrice ‘Lien’ van Asperen die vanaf 1912 tot aan haar pensioen het werk van Ons Huis nieuw leven inblaast. Van Asperen is bedenkster van de zogenaamde ‘Vacantiescholen’. Vanaf 1913 staat het volkshuis aan de Rozenstraat in de zomermaanden open voor kinderen. Betaalde leidsters vangen de jeugd op met toneelspel, wandelen, tekenen en gymnastiek. De Vacantieschool blijkt zo’n succes dat er in daarop volgende jaren meerdere malen moet worden uitgeweken naar andere plekken in de stad. In 1916 wordt de Vacantieschool op landgoed Frankendael gehouden, aan de Middenweg, waar dan maar liefst 700 kinderen per dag naartoe gaan.
Onder leiding van Van Asperen slaagt Ons Huis er ook in om een netwerk van filialen door de hele stad op te zetten, waaraan een flinke structurele subsidie van de gemeente is gekoppeld. Het eerste filiaal wordt in 1918 geopend in een winkelpand aan De Kempenaerstraat, hoek Van Beuningenplein. In 1919 komen er vier afdelingen in Amsterdam-Noord en Indische Buurt bij. Drie jaar later zijn er maar liefst twaalf volkshuizen door de hele stad gevestigd, met de Rozenstraat als ‘moederhuis’.
De Leperkoen
In 1916 wordt de Commissie Vacantiehuizen opgericht. Ons Huis exploiteert dan al het Bennoheim in Zandvoort. En daar komt in 1917 het vakantiehuis De Leperkoen in Lunteren bij. Het huis wordt bij het 25-jarig jubileum geschonken door mevrouw Voûte, na speciaal voor Ons Huis te zijn gebouwd.
Recent heeft Bauke Marinus bovenstaand schilderijtje van De Leperkoen aan het museum geschonken. Geen hoogstaande kunst misschien, maar wel met een mooi verhaal over juffrouw Van Asperen:
Mijn moeder vertelde mijn zus en mij graag over de tijd die zij als meisje en jonge vrouw doorgebracht had in het clubhuis van Ons Huis. Haar eigen moeder deed datzelfde ook al graag. Ons Huis was echt een thuis geweest voor deze vrouwen. Zij volgden er cursussen, taal en geschiedenis. Zo gaven deze vrouwen die nooit meer dan Lagere School gevolgd hadden aan ons door dat een schoolopleiding niet slechts een redelijke maatschappelijke positie zou mogelijk maken maar dat wij zo ook als verantwoordelijke burgers aan de samenleving deel zouden kunnen nemen.
Juffrouw Van Asperen nodigde ons na de oorlog elk jaar uit voor een soort reünie met haar lievelingsleerlingen van weleer. Mijn zus en ik mochten dan ook mee. Telkens weer naar dezelfde plek: Kraantje Lek, ergens ten Zuiden van Zandvoort. Juffrouw Van Asperen leefde dan zeer mee met de verhalen die wij vertelden over onze gymnasiumopleiding.
Toen haar nalatenschap verdeeld werd bleek dat zij mij een op hout geschilderd paneeltje had nagelaten, geschilderd door een mijnheer Uphaus. Afgebeeld was het Huis de Leperkoen. Dit huis had in de loop der jaren bijkans mythische vormen aangenomen. Als ik mijn moeder nu nog zou geloven dan zou het huis eigenhandig door de leerlingen van mejuffrouw Van Asperen gebouwd zijn. Misschien is dat wat overdreven, maar ik zie toch altijd nog voor mij hoe de dames waaronder mijn moeder zich ’s morgens wasten onder de voor het huis staande pomp.
Wat hier ook van waar moge zijn, het paneel roept altijd weer de herinnering op aan het door verlichte vrouwen als Hélène Mercier en juffrouw van Asperen ondernomen vormingswerk. Hun idealisme was: verbetering van de erbarmelijke omstandigheden waarin velen in de grote steden leefden, het geven van onderwijs aan wie daar tot dan toe van uitgesloten waren. Dit paneeltje behoort ergens te komen waar ieder het kan zien. Het idealisme van de dames was per slot geen particuliere hobby, zij dienden een maatschappelijk belang.