Introductie
In een huismuseum dat zeven dagen per week open is, slijten bepaalde onderdelen van het pand zoals de deuren onherroepelijk door intensief gebruik. Een buitendeur staat bovendien bloot aan grote klimaatverschillen tussen de buiten- en binnenzijde.
Door het museum is van oudsher weinig waarde gehecht aan de ruimten van het pand voor het bedienend personeel. Hier was de inrichting vanzelfsprekend eenvoudig en sober en dus vanuit kunsthistorisch oogpunt minder interessant. Zo was het mogelijk dat het souterrain verbouwd werd tot dienstwoning voor de drie opeenvolgende conciërges en verder dienst deed als kolenhok en als fietsenstalling. Meer recent werden ruimtes die vroeger een heel andere functie hadden bestemd voor de kaartverkoop, de garderobe, de cateringkeuken en voor ontvangst van groepen.
De geringe waardering zette zich door in de manier waarop schade hersteld werd: wanneer restauratie kostbaar lijkt te worden, besluit men al gauw tot integrale vervanging van het betreffende raam, deur, kozijn of zelfs plafond en vloer.
(Voor een overzicht van de vernieuwingen in het souterrain: zie deze eerder verschenen blog)
Hoewel een weinig ingewikkelde constructie als onze tuindeur zeker gekopieerd had kunnen worden, is het grote nadeel van een nieuw vervaardigde replica dat daar alle sporen van leeftijd, gebruik en reparaties ontbreken. Bovendien is er vaak bij de betrokken makers de neiging om het ‘beter’ of in elk geval moderner te willen doen dan het origineel, waarmee informatie over historische techniek en materiaalgebruik verloren gaat.
Het uitvoerig documenteren en/of elders bewaren van het origineel biedt maar ten dele soelaas, want door vervreemding van het object uit haar omgeving gaat de historische samenhang verloren. Bovendien is het onpraktisch en kostbaar als er tot in lengte van dagen voor bouwfragmenten aanspraak gedaan wordt op de opslagcapaciteit van het museum.
Daarom hebben we deze keer geprobeerd zoveel mogelijk dit ‘gewone’ historische onderdeel te behouden en zo weinig mogelijk wezenlijk te veranderen. De beleving van nog bewaarde authentieke aspecten in het souterrain stond voorop.
Toestand van de deur
Langdurig inwateren had het houtwerk van de deur op een aantal plaatsen aangetast. Door de plaatsing in de noordgevel en ook door de constructie rond het ijzeren rooster bleef het geheel vaak te lang vochtig waardoor zich schimmels konden ontwikkelen. Het moderne schilderwerk bood hiertegen geen bescherming, sterker; het vormde een ondoorlatende film die schimmelvorming eerder bevorderde dan tegenging. Daarnaast waren een aantal keren onvakkundige reparaties aan het hang- en sluitwerk uitgevoerd waardoor de sluitstijl verzwakt was en de deur niet goed meer draaide.
Behandeling
Bij een restauratie van een deur is het meestal onvermijdelijk om de constructie geheel uiteen te nemen. Alleen zo kunnen de individuele stijlen, regels, lijsten en panelen aangeheeld worden waarna de verbindingen weer solide en passend gemaakt kunnen worden. Bijkomend voordeel van zo’n demontage is dat sporen van eerdere reparaties en aanpassingen aan het licht komen die wat kunnen vertellen over de geschiedenis van het voorwerp.
Zo ontdekte uitvoerend restaurator Reinier Klusener dat deze deur op een bepaald moment verbouwd is; ze is aangepast om het grote moderne gietijzeren rooster en draairaam erachter te kunnen plaatsen. Dat rooster is namelijk niet zoals gebruikelijk in een aangeschaafde groef in de stijlen en regels gevat maar in los gemonteerde lijsten. Een technisch niet ideale oplossing die er hier op duidt dat de regels en stijlen aangepast zijn. Daaronder waren de sporen nog zichtbaar van een stel kruisroeden van een eerder raam in het bovenste deel van de deur.
Deze aanpassing van een deur-met-kruisroedevenster tot deur-met-draairaam-en-gietijzeren bovenrooster is waarschijnlijk negentiende-eeuws. De beschildering is een lichte eikenhout imitatie die ook op alle overige deuren van het souterrain is aangetroffen. Vermoedelijk dateert dit uit de tijd van de familie Willet-Holthuysen (1860-1895). Frappant is dat we in het huis vaker zien dat oude deuren voor deze bewoners blijken te zijn aangepast en bijvoorbeeld versierd met modieuze profileringen of toen populaire houtnerfimitaties. Kennelijk kwam ‘up-cycling’ van bestaande interieuronderdelen ook bij zulke zeer welgestelde huiseigenaren voor.
Na demontage volgde het aanhelen, het herstel van beschadigde delen, meestal met ingelijmde stukken gezond grenenhout. Klusener streefde er naar om de constructie zoveel mogelijk op authentieke wijze uit te voeren, bijvoorbeeld met ongelijmde pengat hoekverbindingen die slechts door toognagels worden dichtgetrokken. Het gietijzeren rooster blijft een zwak punt in de constructie; het maakt de deur extra zwaar en het rooster is aan de buitenzijde gemonteerd waardoor het regenwater ervan af druipt en zich verzamelt in de groef eronder. De restaurator heeft daarom sleuven in de groef gemaakt om dat lekwater snel af te laten vloeien. De sterk ingesleten moderne bladscharnieren zijn vervangen met reconstructies van de originele zware bochtscharnieren. Deze zijn gekopieerd van historische modellen en zijn naar verwachting beter in staat het gewicht van de deur te dragen.
Na het buitenschilderwerk in grachtengroen en een basiskleur aan de binnenzijde door Klusener heeft de restauratieschilder en kleurenonderzoeker Karin van der Lem zorg gedragen voor de lichte eikenhout imitatie aan de binnenzijde van de deur. Op een lichtoker grondlaag is een watersaus geklopt, een olieglacis heeft voor meer diepte gezorgd en een slotvernis zorgt voor glans en bescherming.
Foto’s: R. Klusener, J. Boonstra, K. van der Lem