Karakteristiek aan de Levanthandel was dat een groot deel van de Ottomaanse producten betaald dienden te worden met edelmetalen. Hoewel de Nederlanders de hele wereld in huis haalden met hun overzeese reizen, waren de Ottomanen lang niet altijd geïnteresseerd in de producten die de Nederlanders meenamen. In plaats van ruilhandel moesten de Nederlanders betalen voor de Ottomaanse producten. In vergelijking met de Europese concurrenten brachten de Nederlanders in de 17de eeuw meer muntgeld naar de Levant en zo werd de leeuwendaalder de belangrijkste westerse munt in dat gebied. Ook andere West-Europese landen, met name Engeland, exporteerden de Nederlandse valuta naar het Ottomaanse rijk.

Het was voor de Nederlanders en Engelsen erg gunstig om munten te exporteren, want in hun beider capitulaties was vastgelegd dat daarover geen heffingen werden gerekend. Hoewel er een grote schaarste was in de Ottomaanse lokale munteenheid, mochten de leeuwendaalders niet worden omgesmolten. Aanvankelijk steunden deze maatregelen de Ottomaanse economie, maar in sommige gevallen konden de kooplieden niet genoeg geld vinden om mee te handelen op de markt, waardoor een enorme stijging van rentes ontstond. Dit gold zowel voor Ottomaanse als westerse kooplieden. Bovendien was er een groot verschil in de waarde van de Nederlandse leeuwendaalders op de Ottomaanse en Amsterdamse beurs, hetgeen voor de Nederlanders gunstig uitpakte.

De leeuwendaalders waren weliswaar van laag allooi, maar hadden een esthetische aantrekkingskracht op de Turken. De munt werd zo populair dat hij in andere landen rondom de Middellandse Zee werd nagemaakt. Dit gebeurde bijvoorbeeld in Genua (Italië). In de tentoonstelling De Kamer van de Levantse Handel. Hollandse kooplui en Ottomaanse sultans (tot en met 26 augustus 2012 te zien in het Amsterdam Museum) is een aantal leeuwendaalders te zien.

Klik hier voor meer informatie over dit object.