Het silhouet van het dijkdorp Durgerdam wordt bepaald door de zogeheten kapel, een vierkant houten gebouw gelegen aan de scherpe bocht in de Durgerdammerdijk. Vanaf het water is het markante bouwsel met zijn hoge dak en torentje al van grote afstand zichtbaar. In de 17de eeuw is het gebouwd als kerkje, waarna het onder meer dienst heeft gedaan als raadhuis en als woning van de schoolmeester; het schooltje was in het souterrain ondergebracht. Zelfs de gemeentelijke visafslag heeft er nog een tijdje in gezeten. Ten oosten van de kapel ligt sinds 1840 de haven van Durgerdam, oorspronkelijk een vissershaven, maar nu een jachthaven. De oorspronkelijke haven, die altijd met dichtslibbing te kampen had, lag aan de westkant van de kapel. Dat dichtslibben werd in de 18de eeuw nog verergerd door maatregelen om de vaargeul van en naar de haven van Amsterdam op diepte te houden. Aan de belangen van Durgerdam werd daarbij niet gedacht. Amsterdam heeft zelfs enige tijd de aanleg van een nieuwe haven in Durgerdam gedwarsboomd, vermoedelijk uit concurrentie overwegingen. Het Durgerdammerhaventje is daarom altijd een eenvoudige vissershaven met enkele scheepswerven en -hellingen gebleven. Wel voer er lange tijd dagelijks een bootje heen en weer naar Amsterdam, het Durgerdammerveer.

Het directe contact met de haven van Amsterdam ging in de 19de eeuw gaandeweg verloren. Eerst door de aanleg van het Noord-Hollandsch Kanaal (1824), waardoor zeeschepen niet meer over de Zuiderzee langs Durgerdam naar Amsterdam voeren. De definitieve afsluiting volgde met de aanleg van de IJdijk in 1872, die deel uitmaakte van het plan voor het Noordzeekanaal (open 1876). De afdichting van de Zuiderzee in 1932 betekende de nekslag voor de visserij. De pleziervaart kwam ervoor in de plaats, met als eerste in 1952 Zeilvereniging Het Y, later gevolgd door twee andere watersportverenigingen. Een stukje havenerfgoed dat bewaard is gebleven, is de lier die ter hoogte van de huizen Oosteinde 165 en 166 aan de dijk staat. Het is een restant van de overhaal of overtoom, waarmee schuiten vroeger vanuit de haven over de dijk naar de poldersloot achter de huizen konden worden gezet.

Zware overstromingen
Durgerdam heeft de status van beschermd dorpsgezicht. Het is een typisch dijkdorp met een rij lage houten huisjes aan de voormalige zeedijk (het oorspronkelijke silhouet van New York moet er ook ongeveer zo hebben uitgezien, want timmerlieden uit Waterland behoorden tot de eerste settlers daar). Het wijde water waaraan het dorp nu ligt maakt deel uit van het IJmeer, maar dat was tot 1932 de Zuiderzee. Het land hier heeft zwaar te lijden gehad van diverse overstromingen, waarvan de Sint-Elisabethsvloed in 1421 de meest verwoestende was. Na deze overstroming die het gehucht IJdoorn, de voorloper van Durgerdam, van de kaart veegde, kregen de Waterlanders toestemming een zware dijk aan te leggen, de Waterlandse Zeedijk. In de binnenbocht van deze dijk ontstond vervolgens het dorp Durgerdam. Naast wateroverlast was brand een groot gevaar voor het goeddeels uit huizen van hout en riet gebouwde dorp. In 1687 ging nagenoeg het hele dorp in vlammen op. Er is toen ten behoeve van de getroffen inwoners door middel van een loterij geld ingezameld. Er is een affiche bewaard gebleven, een zogeheten loterijprent, waarop de ramp is afgebeeld, evenals de zilverprijzen die men kon winnen. Het oude dorpje IJdoorn lag niet ter plaatse van Durgerdam, maar bij het Vuurtoreneiland in wat nu de buitendijkse Polder IJdoorn is, een beschermd natuurgebied ten oosten van de jachthaven. Op de punt is in de 17de eeuw ten behoeve van de scheepvaart een vuurbaak, een soort vuurtoren, gebouwd. Later werd een deel bestemd tot militair terrein en kwam er een fort. De polder wordt door de Vereniging Natuurmonumenten ingericht als leefgebied voor moeras- en weidevogels. Bezoekers worden met mondjesmaat toegelaten.

Veertien dagen in een ijsschots
De winter van 1848/49 was zeer streng. Zelfs de Zuiderzee, die toen nog in open verbinding stond met de Noordzee, was voor een groot deel dichtgevroren. De Durgerdammer vissers leden daardoor bittere armoede. Maar dankzij de dikke ijslaag konden zij toch een speciale vorm van visserij beoefenen, het zogeheten botkloppen. Daarbij hakten de vissers een aantal bijten in het ijs, waaronder zij met behulp van lange palen hun netten spanden. Vervolgens klopte men keer op keer met een zware houten balk op het ijs. Hierdoor schrokken de botten, een platvissoort die op de modderige bodem van de zee leeft, wakker en zwommen zo de netten in. Op zaterdag 13 januari 1849 gingen ook de Durgerdammer visser Klaas Bording en zijn zonen Klaas jr. en Jacob met hun slee het ijs op om hun geluk te beproeven. Ze waren ’s morgens eerst naar Amsterdam geweest om vis op de markt te verkopen, waardoor ze pas in de loop van de middag konden gaan botkloppen. Ze moesten tamelijk ver uit de kust, omdat de goede plekken dichterbij al waren bezet, maar ze deden goede vangsten. Plotseling sloeg het weer om en werd het snel donker. Het ijs brak en het drietal dreef weg op een grote ijsschots, zo de Zuiderzee op. Veertien dagen zou hun zwerftocht over het ijskoude water duren. De Bordings leden zware ontberingen en hielden zich met regenwater en rauwe botten in leven. Meer dood dan levend zwalkten ze van Enkhuizen naar de eilanden Urk en Schokland, maar nergens konden ze de wal bereiken.

Zoekpogingen naar de vermiste vissers leverden evenmin iets op. Uiteindelijk werden ze bij toeval gered door vissers uit Vollenhove (in de kop van Overijssel). Ze werden aan land gebracht, waar de in allerijl uit Durgerdam opgehaalde vrouw Bording haar man en zonen nog heeft gesproken. Klaas sr. en Klaas jr. stierven kort daarop, voor hen was het allemaal te veel geweest. Ze werden in Vollenhove begraven. Moeder keerde alleen met zoon Jacob naar huis terug. De ontberingen van het drietal sprak erg tot de verbeelding van tijdgenoten. Een steuncomité zorgde voor een steen op het graf en gaf een boekje uit. De weduwe kreeg een jaarlijkse uitkering en zoon Jacob een eigen vissersboot. Lange tijd heeft een deel van de slee van Klaas Bording als een trofee de gevel van zijn woonhuis aan de Durgerdammerdijk gesierd. Het verhaal van de Bordings wordt nu verteld in de verderop in Waterland gelegen Ransdorpertoren. Het later in de 19de eeuw verschenen kinderboek Veertien dagen op een ijsschots beleefde tal van herdrukken en wordt anno 2012 nog steeds gelezen.