De Pijp en de Rivierenbuurt
Het woord kolonisatie komt van een theorie over de verspreiding van winkels die in drie fasen verloopt: beginnende kolonisatie, verzadiging en specialisatie. In het eerste stadium zijn er vooral kruideniers, slagers en kledingzaken, zaken die mensen dagelijks of regelmatig nodig hebben. Doorgaande straten zijn aantrekkelijk als vestigingsplaats omdat er veel mensen langskomen. In het tweede stadium, als de wijk inmiddels voldoende bewoners telt, komen er winkels met meer duurzame goederen, zoals boeken en schrijfwaren en huishoudtextiel. Lesger is verbaasd dat er in 1880 al enkele winkels met bijouterieën en ‘galanterieën’ (goedkope accessoires) zijn. Misschien kochten de vele prostituees in buurt YY (zoals de Pijp toen heette) daar wel hun sjaals en kettingen. In 1900 zijn er meer luxe winkels bij gekomen, zoals een bontwinkel en herenspeciaalzaak.

 

De winkelkolonisatie van de Pijp ging niet precies volgens de theorie. Er was geen stedenbouwkundig plan voor de nieuwe wijk. De winkels verspreidden zich vrij willekeurig en niet langs de hoofdassen zoals wij die nu kennen: de Ferdinand Bolstraat en de Van Woustraat. De straten van de nieuwe wijk kwamen op de plaats van vroegere sloten en pas later, toen de wijk zich in naar het zuiden uitbreidde kregen de radialen, zoals de doorgaande straten genoemd worden, een verkeersfunctie en daarmee ook een winkelfunctie. De Ferdinand Bolstraat werd een doorgaande straat na de demping van de Zaagmolensloot in 1890 (Deze brede straat werd vernoemd naar de schilder Albert Cuyp).Toen er in 1900 een tram ging rijden door de Ferdinand Bolstraat gingen de zaken nog beter. De ontwikkeling van de Van Woustraat als winkelstraat ging langzamer, omdat de tram pas in 1923 door de hele straat reed.

 

Winkelgalerij als architectonisch accent, Amstellaan 100-90 (nu Vrijheidslaan), 1937. Foto: Stadsarchief Amsterdam.

 

Bij elke nieuwe uitbreiding waren de winkels in dagelijkse levensbehoeften, zoals kruideniers en bakkers, de vooruitgeschoven posten van de middenstand. Omstreeks 1930 toen het Amstelkanaal de zuidgrens van de stad vormde, was in de Ferdinand Bol- en Van Woustraat het stadium van de verzadiging aangebroken, waarbij winkels dagelijkse levensbehoeften het veld ruimen ten gunste van winkels met duurzame goederen. Zo verkocht in dat jaar 70% van de winkels de Van Woustraat (semi)duurzame goederen. Veel voormalige woningen waren intussen verbouwd tot winkel. In zijn Plan Zuid (de Rivierenbuurt) uit 1915 wenste Berlage een functieverandering van woning tot winkel te vermijden. Dat zou maar aanleiding geven tot de ‘ergste bouwkundige ongerechtigheden’. Hij beschouwde winkels vooral als architectonische gegevens die het beeld van een straat konden accentueren. Naar de behoefte aan winkels keek hij niet zo. Woningbouwverenigingen die in het begin van de 20ste eeuw een steeds grotere rol speelden, zagen het bouwen en verhuren van winkels niet echt als hun taak. Toch veranderden de Maasstraat en Rijnstraat, die als woonstraat bedoeld waren, in winkelstraten.

Varkensslagerij fam Mol en van Beers.jpg

Varkensslagerij fam Mol en van Beers.jpg

 

De Vondelparkbuurt
De Vondelparkbuurt ontstond in dezelfde periode als de Pijp. Lesger heeft in de adresboeken van 1876, 1880 en 1900 opvallend weinig winkels gevonden in de Vondelparkbuurt. In sommige straten, zoals de Anna Vondelstraat mochten zelfs geen bedrijfjes, bierhuizen of winkels worden ingericht. In de P.C. Hooftstraat waren in 1876 nauwelijks winkels. In 1900 zijn er meer, waaronder twee winkels in comestibles (delicatessen). Winkels waren in deze chique woonwijk minder nodig dan in de Pijp. Voor de dagelijkse boodschappen had men personeel en voor de aanschaf van luxe en duurzame goederen gingen de bewoners ‘winkelen’ de stad. Er waren goede verbindingen met de paardentram.

Tram in de Van Woustraat.jpg

Tram in de Van Woustraat.jpg

Er waren niet alleen veel minder winkels in de Vondelparkbuurt maar ook kwalitatief waren er grote verschillen. De rijke Amsterdammers die rond het park woonden, konden een veel groter deel van hun inkomen aan luxe goederen besteden. Er waren dan ook veel meer boek- en kunstwinkels, winkels met grammofoons en platen en juweliers dan in de volksbuurt. In de Pijp waren nauwelijks winkels met luxe levensmiddelen. De wetmatigheden in het ‘ruimtelijk gedrag’ van winkeliers en hun klanten gaan grotendeels ook op voor Amsterdam. Vanuit de tram is nog steeds duidelijk zichtbaar waarom sommige straten aantrekkelijk bleken als winkelstraat, al waren ze nooit zo bedoeld.