De buurtwinkel blijkt een dankbaar gespreksonderwerp. Nostalgie overheerst: het is een plek van vertrouwdheid en gezelligheid, een vast punt in de buurt en in het ritme van de week, waar je wordt gemist als je van je routine afwijkt.

De buurtwinkel, de kleine winkel waar buurtbewoners terecht kunnen voor hun dagelijkse boodschappen, lijkt te verdwijnen. We doen onze dagelijkse boodschappen steeds vaker bij de supermarkt. Dat is goedkoper, sneller, makkelijker en misschien is dat warme bad van persoonlijke aandacht ook wel eens beklemmend.

De cijfers zijn duidelijk. Het aantal zelfstandige winkeliers in de levensmiddelensector is in de afgelopen tien jaar in Nederland gehalveerd ten gunste van de supermarkt. Deze landelijke trend van schaalvergroting geldt ook voor Amsterdam.

Niet alleen cijfers laten teruggang zien, ook de ramen aan de straat. Wie door de buurten fietst in Oost of Oud-West ziet verdwenen etalages omdat de winkels woonhuizen of praktijkruimtes van bedrijfjes in de dienstensector zijn geworden. Waar vroeger de melkboer vanuit zijn zaak zicht had op de straat, is nu de winkelruit vervangen door ondoorzichtig melkglas of behangen met vitrage omdat de huidige bewoners geen inkijk willen. In Het Parool en het Stadsblad is het een regelmatig terugkerend genre: het in memoriam voor een winkel. Weemoedige portretten van winkeliers die na jaren van verbondenheid met hun winkel en de buurt besluiten ermee te stoppen. Omdat er geen opvolgers zijn, de huur te hoog, de klandizie te bescheiden of de concurrentie van de supermarkt te groot geworden is. Zoals Joop en Trudi in de Binnenbantammer (Het Parool 21-10- 2008) of de Meisjes Molenaar met hun buurtsuper in Indische buurt (Het Parool 5-5- 2009)

Ze mogen het dan moeilijk hebben, toch wordt van buurtwinkels veel verwacht. De Kamer van Koophandel schrijft in een notitie over winkelbeleid in de regio Amsterdam (nov. 2005) dat ze bijdragen aan ‘stedelijke vitaliteit, veiligheid en sociale integratie’. Buurtwinkels zijn niet alleen goed voor de lokale economie, maar ook voor de leefbaarheid van een buurt. Zo besloot de raad van stadsdeel Noord de kapper financieel te steunen. Een fris geschilderde winkelpui zou zijn overlevingskansen vergroten waardoor hij zijn functie als informeel ontmoetingspunt zou kunnen blijven vervullen. Zoals Het Parool kopt: ‘Betere buurt begint bij de kapper'.

Bestuurders die grootstedelijke problemen op wijkniveau willen aanpakken en daarbij veel verwachten van kleinschalige winkels in de buurt, kunnen argumenten ontlenen aan de stadssociologie. Zo waarschuwt Jane Jacobs in haar beroemde The Death and Life of Great American Cities (1961) tegen de functiescheiding van wonen en werken die de moderne, rationalistische stadsontwikkelaars van toen op grote schaal doorvoerden. Hartstochtelijk pleit ze voor levendigheid op straat en daarin spelen winkeliers met hun op straat geplaatste spullen een belangrijke rol. Zij zijn ‘de ogen op de straat’, de onbezoldigde en zelfbenoemde toezichthouders die door hun oplettendheid belangrijk zijn voor de veiligheid en de leefbaarheid in de buurt.

Informele publieke ontmoetingsplaatsen, zoals buurtwinkels, zijn waardevol, stelt ook de Amerikaanse socioloog Ray Oldenburg (1989) die een waar loflied schreef op deze “third places”, de plekken naast thuis en het werk waar stedelingen elkaar kunnen treffen. Anonimiteit en individualisme horen bij het moderne stedelijk leven maar samenleven veronderstelt ook sociale samenhang of sociale cohesie, dienst en wederdienst. Moderne stedelingen gaan bindingen met elkaar aan maar die bindingen overschrijden de grenzen van de buurt. Voor werk, contacten met vrienden en familie, sport, café of club zijn we steeds minder op buurtgenoten aangewezen: onze netwerken strekken zich uit over de hele stad, het hele land, zo niet de hele wereld. Stadssociologen wijzen erop dat moderne stedelingen ondanks die wijdverspreide netwerken nog steeds verbonden zijn met hun buurt. Bij deze territoriale binding spelen ook voorzieningen als winkels een rol. Van bewoners die in de buurt hun boodschappen doen verwacht men een sterkere binding met de buurt.

Om er achter te komen of de buurtwinkel nog steeds verbindt en een ontmoetingsplek is, deden studenten sociologie van de Universiteit van Amsterdam stadsetnografisch onderzoek.