Hun gastgevers waren godvruchtige mensen en hechtten dus vele tientallen guldens waarde aan hun gasten. Er werd voor huisvesting en een aangepaste hoeveelheid eten gezorgd. Mijn over-over-grootvader kreeg een gratis opleiding tot timmerman en daarna was er steeds een opvolgende zoon die timmerman werd. Mijn vader, als oudste zoon, zag in zijn jeugd geen brood in het timmervak. Hij had gehoord dat er in Nederland na de eerste wereldoorlog veel werk was en besloot in 1920 Suriname te verlaten. Hij was toen twintig jaar oud. Hij verstopte zich aan boord van een stoomschip dat van Paramaribo naar Amsterdam zou gaan en kwam pas tevoorschijn toen de boot ruim buitengaats was. Gratis vervoer was er deze keer niet bij. Hij verdiende zijn overtocht als stoker.

Nachtwaker

Aangekomen in Amsterdam bleek hij nummer 5 die ingeschreven werd bij de Burgerlijke stand als afkomstig uit Suriname. Er was voldoende werk, maar hem was niet verteld dat een donkere huidskleur bepaald geen pré was. Het lukte hem echter na verloop van tijd passend werk te vinden in de donkere uren van de dag, als nachtwaker.
In 1923 kon hij na een korte opleiding beginnen bij de politie, maar dan wel op Java. Met zijn grote postuur was zijn natuurlijk gezag, zeker in een wit politie-uniform, tegenover de kleine Javanen groot. Vier jaar later keerde hij naar Nederland terug. Hij had zijn vaste baan opgezegd, omdat hij er niet meer tegen kon mee te werken aan de onheuse behandeling van de Javaanse bevolking.
Na vele korte termijn baantjes is hij in juni 1935 gestorven aan de ziekte van de armoe, tuberculose (TBC). Een half jaar ervoor was ik geboren, met het voordeel dat ik niet meer ingeënt hoefde te worden tegen TBC. Psychologisch gezien is het niet zo vreemd, dat ik op twaalfjarige leeftijd naar de ambachtsschool wilde om timmerman te worden. Maar ik hoorde tot de vijf besten van de klas en mijn moeder kreeg me zover dat ik naar de HBS ging. Ik ben dus nu gepensioneerd als bouwkundig ingenieur, een veredeld timmerman zo te zeggen.

Vaderland

Mijn vaderland is dus Suriname. Ik denk dat iedereen wel iets meer belangstelling heeft voor zijn vaderland dan voor een willekeurig ander land. Toch was ik al 70 toen ik voor de eerste maal naar Suriname ging. Ik had wel eerder gewild, maar ik ben jong getrouwd, op mijn 23ste en kreeg drie zonen. Toen de oudste ging studeren en zelfstandig ging wonen, kwam bij ons een zolderkamer vrij. Drie zonen die doorleren kosten aardig wat geld, dus de zolderkamer werd verhuurd. Wij kregen als huurder een Surinaamse jongeman. Op het moment dat de studie van de zonen voltooid was en er dus geld kwam om te reizen, kwam er in Suriname een verandering van bestuur. Desi Bouterse kwam op een wat ouderwetse wijze aan het bewind. Een aantal mensen die het daar niet mee eens geweest waren, werd vermoord. Eén van die mensen was Joseph Slagveer, mijn Surinaamse huurder van voorheen. Pas toen Desi Bouterse niet meer aan het bewind was, kon ik met goed fatsoen naar mijn vaderland gaan. De boosheid, opgebouwd na het lezen van al die verhalen over de slavernij, moest een plekje krijgen. Bij het aanschouwen van de vergane glorie van de plantages, voelde ik echter geen boosheid, slechts verwijt. Verwijt aan al die witte nazaten van die godsvruchtige gastgevers die met hun arrogante houding het woord “sorry” nog nooit over hun lippen hebben gekregen. Maar de boosheid over de onbeschofte wijze waarop het slavernijmonument in het Oosterpark indertijd “officieel” werd onthuld blijft. En merkwaardig genoeg voel ik minder verwantschap met Suriname dan met Afrika.