Een keer heb ik het stilzwijgen doorbroken. Dat was op 1 juli toen ik aan een vriendin vertelde dat ik naar de opera Katibu di Shon ging in de Amsterdamse Stadsschouwburg en opgewonden en kribbig aan haar heb uitgelegd dat op die dag gevierd werd dat de slavernij 150 jaar geleden in Nederland werd afgeschaft.

Enkele weken daarvoor had ik in het Amsterdam Museum aan een zogenaamde Keti Koti tafel gezeten. Tijdens die bijeenkomst met gasten uit alle delen van de wereld en van alle geloven, werd uitgebreid stilgestaan bij allerlei aspecten van de slavernij en de gevolgen er van voor de nazaten. Ik was geroerd door de oprechtheid van de sprekers, die soms deel uitmaakten van zeer antagonistische levensovertuigingen. Het drong tot mij door dat we die middag bezig waren een taboe te doorbreken. Schuld of schaamte was niet de hoofdzaak, maar de erkenning van de grote behoefte om licht te laten schijnen op een van de duisterste perioden uit onze geschiedenis.

Een winti-priesteres sloot de Keti Koti tafel af. Terwijl ze bezig was met plengen (met water) voor de voorvaderen, dwaalden mijn gedachten af naar Curaçao, het vroegere slaveneiland waar ik ben opgegroeid. In die tijd beleefde het eiland een “olie-boom” die veel welvaart had gebracht. Er was geld genoeg en niemand herinnerde zich de hongersnoden meer uit de tijd van plantage-economie die de eeuwen daarvoor het eiland hadden geteisterd. Niemand herinnerende zich meer de schande van de mensenhandel waar de economie eeuwenlang op had gedreven.

Ik herinner me niet dat er bij ons thuis over werd gepraat. Misschien weet ik daarom niet meer wanneer ik als kind voor het eerst met slavernij werd geconfronteerd. Was het door de groene boekjes waarin de amateur historicus W.M Hoyer de geschiedenis van de Kolonie Curaçao en onderhorigen op had getekend? Of was het door geschiedenisles op school? Ik weet ook niet meer hoe ik er toen op reageerde. Met ongeloof? Verbijstering? Geschokt?

Kinderen zijn nieuwsgierig en op een dag, na het avondeten, stelde ik DE VRAAG aan mijn moeder. De precieze woorden weet ik niet meer. Ik zie haar aarzeling nog voor me. Haar vertwijfeling hoe in te gaan op DE VRAAG? “Is overgrootvader ook slaaf geweest?”
Achteraf vraag ik me af of zijzelf ooit DE VRAAG had gesteld aan haar moeder? Ze hoefde niet lang na te denken: “Hoe verzin je het? No, mi jioe, den nos famia no tin katibu.” (Neen, kind, in onze familie waren er geen slaven.) Een antwoord om de gedachte alleen al voor altijd in de kiem te smoren; en om gerust te stellen. Wat had ze anders kunnen zeggen? Wat wist zijzelf van haar slavernij verleden? Wat was er in de familie ooit hierover stilzwijgend afgesproken? Hadden ze op een dag tegen elkaar gezegd: hier praten we nooit meer over? Welke schaamte werd hiermee afgedekt?

Jaren later raakte ik geïnteresseerd in de vraag hoe de slaven zich als vrijgemaakten hebben gered na de emancipatie. Zij kregen geen compensatie. Ja, ze konden bij hun vroegere eigenaren blijven, maar dat was voor velen geen optie. Ik probeerde me voor te stellen hoe het was om te leven met het stigma ex-slaaf te zijn. Het leek me niet iets waar je te koop mee wilde lopen. Dat je zo snel mogelijk wilde opgaan in de belofte van je nieuwe bestaan: vrij en onafhankelijk zijn. Het was dus opportuun om te zwijgen over het verleden.

Ik bleef DE VRAAG stellen in familiekring en kreeg keer op keer dezelfde ontkennende antwoorden. Mijn generatie is de eerste die getracht heeft het slavernij verleden in alle openheid tegemoet te treden. Mijn moeder is inmiddels overleden. Als ik DE VRAAG nu stel aan het laatst over gebleven familielid, tante Lala, 97 jaar oud, dan zucht ze diep: “Ach het is zo lang geleden, wat valt er nog over te zeggen.” Totale aanvaarding. Schijnbaar. Maar ik weet wel beter.

Ik woon inmiddels in Nederland, dat internationaal bekend staat als de “kolonisator die het eigenlijk niet wil weten dat hij dat is” (the reluctant colonist) Ook hier heerst “de grote stilte”. Ongeloof heerst. De grote voorvechters van de totale vrijheid voor man en vrouw in de hele wereld zijn eenvoudigweg niet in staat om zich voor te stellen dat de voorvaderen een grote rol hebben gespeeld in deze monsterlijke misdaad. Of dat de prachtige huizen en grachten van Amsterdam vaak met de opbrengsten ervan zijn bekostigd. Het is voor hen geen issue.

Stilzwijgen en ontkennen hebben iets sinister: in het moederland en in de ex-kolonies.
Vele vragen zullen er nog gesteld worden. Sommige antwoorden zullen we nooit krijgen. Die antwoorden moeten we zelf verzinnen. Maar dan het liefst in alle vrijheid. Zonder gevoelens van schuld of van schaamte.

Sherman De Jesus