Ook al doet Arie met zijn verschijning oer-Hollands aan, de connectie met Suriname is groot. “Mijn vader was predikant. Eén keer per jaar kwam de Surinaamse dominee Polanen bij ons in Valkenburg preken. Mijn vader was groot fan; we hadden zelfs een foto van hem in onze Bijbel. Later werd mijn broer voor 7 jaar uitgezonden naar Paramaribo, ook als predikant. Ik heb hem daar verschillende keren bezocht.” De band met Suriname werd nog eens versterkt toen Arie zijn Surinaamse man leerde kennen. “Gewoon in Amsterdam hoor. Hij had geen toekomst meer in Suriname, had moeite met de vriendjespolitiek. Hij is al vanaf 1980 in Nederland”.

Arie draagt vandaag een zwarte broek, een roze polo en om zijn schouders het Keti Koti-sjaaltje. “Ik heb dit sjaaltje al een maand geleden gekocht op de Albert Cuyp, met deze dag in het vooruitzicht. De kleinkinderen hebben er ook één gekregen”. Arie vertelt dat hij veel afweet van de achtergrond van Surinaamse klederdracht, van de cultuur en de gewoonten. “Als ik ergens ben met mijn man en er wordt een vraag gesteld, dan zegt hij altijd: vraag maar aan Arie, die kan het zo goed uitleggen”. Volgens Arie komt dit voort uit zijn nieuwsgierige aard, en de waardering en het respect voor de Surinaamse cultuur waarmee hij is opgegroeid. Hij vervolgt: “ik vind het belangrijk dat mensen hun geschiedenis kennen. Als je de geschiedenis niet kent, kun je niet leren van het verleden”. In Nederland werd hem dat wel knap lastig gemaakt: je moet je geschiedenis kennen, maar je krijgt er op school vrijwel niets over te leren. Voor hem is deze 150-jarige viering van de afschaffing van de slavernij dan ook een feestelijke dag.

Vandaag is een goede gelegenheid om stil te staan bij het gedeelde verleden, maar voor Arie is er evengoed sprake van een gezamenlijk heden. Hij is al 20 jaar samen met zijn Surinaamse man, “en voor feestjes trek ik vaak Javaanse overhemden aan.”