Op de kade staan melkventers klaar om de melk naar de wijken te brengen, waar de zuivel aan de deur werd verkocht. We zien zelfs nog een man met een juk staan wachten. Op die manier werd de melk eeuwenlang door de Waterlandse boeren zelf verkocht in Amsterdam. Deze verkoop bracht meer op dan wanneer er boter of kaas van de melk werd gemaakt. De betrekkelijk korte afstand tot de stad vanuit de dorpen Oostzaan, Landsmeer, Broek in Waterland, Watergang, Zunderdorp en Ransdorp leidde ertoe dat juist het zuidelijke deel van Waterland profiteerde van de afzet van zuivel in Amsterdam.
Opvallend op het schilderij zijn ook de zogenaamde bommen, zware houten melkvaten die aan de onderzijde breder waren dan aan de bovenkant. Ze waren voorzien van een houten deksel die uit twee helften bestond en door een scharnier waren verbonden, zodat het melkvat half geopend kon worden. De bommen werden in de laatste jaren van de 19de eeuw langzamerhand vervangen door metalen bussen.
De masten van de melkschuiten zijn plat gelegd en de zeilen zijn rond de masten gerold. Deze eenvoudige, maar doelmatige tuigage bleef drie eeuwen lang onveranderd. De melkschuiten werden bij voorkeur gezeild, zeker op het IJ, omdat zeilen in de regel sneller gaat dan roeien. Binnen de bebouwing van de stad kon er niet meer worden gezeild. Ook vanwege de bruggen die gepasseerd moesten worden, was het strijken van de tuigage noodzakelijk.
De melkschuiten uit het westen van Waterland gebruikten het stuk Prins Hendrikkade tussen de Martelaarsgracht en het Singel, maar zouden na 1885 snel verdwijnen uit het stadsbeeld. Hun taak werd overgenomen door stoomboten, die zowel uit Landsmeer als uit Oostzaan werden ingezet als beurtschepen op Amsterdam. Zij namen naast passagiers en andere vracht ook de melk mee. Dat gold tevens voor de stoomboten uit Purmerend, die de melk uit Ilpendam en Watergang onderweg oppikten.
De Zunderdorpers en Ransdorpers bleven nog tot na 1900 met melkschuiten varen. Dat werd veroorzaakt door het feit dat de verbinding met het IJ veel langer was en er geen alternatief bestond. Pas na ongeveer 1905 gaan de boeren uit deze twee dorpen hun melk met hondenkarren en paard en wagen naar de stad brengen, waarbij ze gebruik maakten van de gemeentelijke stoomponten. De laatste melkschuit uit Ransdorp werd in 1909 bij opbod verkocht voor 50 gulden en gesloopt.
Door hun bijzondere tuigage met twee masten waren de melkschuiten een kenmerkende verschijning op het IJ. De 18de-eeuwse geschiedschrijver Jan Wagenaar beschreef de vele melkschuiten op het IJ al: "Melk (...) wordt met een veelheid van Schuitjes overgevoerd; ’t welk des Morgens, bij hunne Komst en ’s Avonds bij hun vertrek, een aangenaam Gezigt van kleine Zeiltjes op het IJ geeft".
Een replica van een Waterlandse melkschuit is tot 1 oktober 2013 te zien aan de steiger bij Het Scheepvaartmuseum. Op zondag 22 september geeft Anton Wegman, auteur van het boek over de geschiedenis van dit bijzondere vaartuig, uitleg bij de replica. Hij is aanwezig tussen 13.30 en 16.00 uur.
Het boek De Waterlandse melkschuit, Varende boeren tussen Waterland en Amsterdam 1600-1900 (prijs € 14,95) is verkrijgbaar in de winkel van Het Scheepvaartmuseum of te bestellen via de Waterlandse melkschuit.
Klik hier voor meer informatie over dit object.