Naar school

We gingen vanuit het weeshuis naar school in de Hazenstraat. Ik was niet zo’n goeie schoolgaander, want op een bepaald moment dacht ik van ‘nou, bekijken jullie het maar’. En dan ging ik zogenaamd naar school ’s morgens, maar dan bleef ik gewoon in de stad. Beetje rondlopen, winkeltjes kijken, enzovoort. Tot ieder kind op school een zakje meel mee naar huis kreeg. En toen kwam ik zonder zakje thuis. Wat voor straf ik daarvoor gekregen heb weet ik niet, maar ik denk alleen een berisping. Want er werd niet zo nauw gekeken, die school was ook niet elke dag open. Ik zag wel eens dat er een bord aan de deur ging: ‘de meesters bennen knokken’. Bij wijze van spreken. En plotseling moest de tweede klas verdeeld worden over de eerste en de derde, omdat de meester weg was.

De Oorlog

In het begin van de oorlog merkte je er niet zo veel van, maar ik heb zelfs meegemaakt dat oudere jongens, van 16 of 17 jaar, wegvluchtten, zodat ze niet opgepakt werden om arbeidsdienst te doen in Duitsland. Op de Elandsgracht zag je wel eens Duitsers kan ik me herinneren. We moesten toen allemaal tegen de muur aan gaan staan, omdat er werd geschoten vanaf het politiebureau wat er nu staat. En onder de banken op school, als het luchtalarm af ging. In het begin kregen we een stenen bord en een lepel mee als je naar school ging, want op de Elandsgracht was een gaarkeuken. Daar mochten de weeskinderen als eerste naar binnen. In de loop van de tijd sneuvelden er natuurlijk veel van die borden en dan kregen we een conservenblik mee, want dat kon geen kwaad. Daar kregen we soep in. Aardappelsoep, schillensoep of suikerbietensoep.

Brood

In het begin kreeg je wel eens gewoon normaal eten. Dus dat was aardappelen en groente. Later in de oorlog gingen we naar die gaarkeuken. In het weeshuis kreeg je alleen brood. Er waren vrij lange tafels en dan kreeg je allemaal twee boterhammen. Daar mocht je dan achter gaan zitten, op je stoel, maar je mocht alleen naar die boterhammen kijken tot het moment dat er werd gezegd ‘eten’. Maar heel stiekem kon je die onderste boterham er vast uitpulken, zodat alleen die korst er nog lag.

Altijd trek

Ik had altijd trek. Ik had nooit honger hoor, ik praat nooit over honger. Honger vind ik wat anders. In de gang van de grote zaal naar de toiletten stond een hele grote kist. Dat heette een hooikist. En daar werd pap, pudding die we ’s avonds kregen, gelatine-pudding in gedaan. Daar stond dan een pan in voor jongens die later kwamen eten. Waarschijnlijk was daar weinig toezicht, want ik kan me nog herinneren dat het handje van Japie daar in ging.

De Bevrijding

De bevrijding weet ik ook nog. We hoorden het op school. Daar werd gezegd: ‘We hoeven niet meer onder de banken, het is over, het is voorbij. Er komt weer eten’. En toen kwam er ook eten. Ik denk dat er heel wat naar het Burgerweeshuis ging, van wat die vliegtuigen uit Zweden naar beneden gooiden. ‘Pork & beans’ en ‘eva-pora-ted’. Dat zijn blikjes, daar zit melk in. Dat vergeet ik van mijn leven niet. Toen was er weer voldoende.