Tijdelijk in het Weeshuis

Ik ben geboren in 1948. Ik was een jaar of negen, tien toen ik voor het eerst in het Burgerweeshuis kwam. Ik zat nog op de lagere school. Ik kwam uit een heel problematisch gezin. De reden dat ik in het weeshuis zat, was dat mijn moeder ziek was, of mijn vader opgenomen werd in de Valeriuskliniek. Dan was ik dus tijdelijk in het weeshuis.

Geschonken Kleding

Ik huilde vaak dat ik de meest afschuwelijke kleren aan moest. Het was geen uniform, rijke mensen hadden dan kleding aan het weeshuis geschonken en die moest je aan. Die vond ik verschrikkelijk.

 

Allemaal in de tobbe

Dan stonden we allemaal in de rij, nou meisjes bij de meisjes natuurlijk en dan de jongens in een rij, die zag ik dan niet, en dan ging iedereen in bad, een soort tobbes. Waar anderen natuurlijk ook even daarvoor in hadden gezeten. Ik weet dat ik me dan schaamde, dat ik het verschrikkelijk vond.

Overleven

Er was niet persoonlijke aandacht voor jouw verdriet. Daarom voelde ik me zo alleen. Zo kijk ik er ook een beetje op terug, alsof je al heel jong moest vechten om een soort te overleven. Dat blijft altijd, denk ik. Dat is natuurlijk heel erg de basis van hoe je uiteindelijk wordt, dat zijn jaren dat je heel erg gevormd wordt. Ik denk niet dat ik er slechter van geworden ben, ik denk eerder dat ik het heel erg in me heb gekregen om mensen te helpen.

Basis in verleden

Ik ging later sociaal-pedagogisch werk studeren en daarna deed ik inrichtingswerk. De basis ligt denk ik in mijn verleden. Daar heb ik ook wel iets aan gehad. Dat zit nog in mij, heel erg. Dat je je gewoon heel goed kan verplaatsen in iemand die het moeilijk heeft. Daar voel ik me toch heel erg toe aangetrokken om daar ik weet niet wat allemaal voor te doen.
Op een bepaalde manier ben ik ook altijd wel bang om gekwetst te worden, dat is er wel van overeind gebleven, dat ik wel contacten aanga met mensen maar heel erg van een beetje de kat uit de boom kijken. Heel voorzichtig.