Achtergrond
Tot het oorspronkelijke meubilair van de kamer behoort een set van 26 notenhouten stoelen met veelkleurige bekleding op de zitting en de rug. De stoelen zijn voorzien van gedetailleerd snijwerk van laurierkransen, voluten en palmtakken, cannelures en rozetten. Hoewel ze - afgezien van een stuknummer op de lendenregel – niet gesigneerd of gemerkt zijn door de maker wordt aangenomen dat ze in Parijs vervaardigd zijn. Eén van de twee dressoirs uit hetzelfde eetkamerensemble draagt namelijk nog het inktstempel van de maker, ‘Mercier frères […] Paris’. Dit ‘huis’ dat als bekende producent van luxe meubilair tot in de jaren 80 van de twintigste eeuw op hetzelfde adres gevestigd was , stond er om bekend dat ze lang niet alles consequent stempelde wat ze maakte.
De meubelbekleding of tapisserie werd echter door een andere firma geproduceerd. Vermoedelijk was dit de firma Braquenié frères. Dit nog altijd bestaande bedrijf leverde ook de tapisserie wandbespanningen van de eetkamer. In de jaren 1860-1870 was het een toonaangevend bedrijf dat leverde aan het Franse hof en tal van internationale klanten. Ze hadden ateliers in Aubusson en Mechelen en een handelshuis in Parijs. Tapisserie werd destijds nog op traditionele, zeer arbeidsintensieve wijze geweven. Uitgaande van een jaarproductie van 6 m² door één wever zal alleen al de vervaardiging van de stoelbekledingen circa vijf manjaren werk hebben gekost!
De luxe meubelindustrie van de Franse hoofdstad was in de tweede helft van de negentiende eeuw toonaangevend in Europa en leverde aan een welgestelde internationale clientèle de zo populaire salonmeubelen in Lodewijkstijlen. Met name tapisserie beklede ensembles waren gewild en de prijs van deze genre meubels deed niet onder voor de achttiende-eeuwse originelen. Uit de dateringen op de meubels en de betimmering blijkt dat de inrichting van de kamer over een vrij lange periode tussen 1868 en 1872 plaatsvond – wellicht dat de chaotische situatie tijdens de Frans-Pruisische oorlog (1870-’71), de daaropvolgende Commune opstand en tenslotte de val van het bewind van Napoleon III de leveranties vertraagden.
Aanleiding
Hoewel het ensemble voor Nederland uniek is wordt het nog geregeld gebruikt. Dit geeft slijtage en soms zelfs regelrechte schade. Het Amsterdam Museum is als beheerder van de roerende goederen in de ambtswoning verantwoordelijk voor het behoud en het museum begeleidt de restauraties. Dit keer was het een tiental stoelen dat kapot is gegaan.
De stoelromp
Schade aan de stoelrompen ontstaat onder andere door het bekende ‘wippen’ op de achterpoten. De hefboomwerking van de zitting ten opzichte van de poten kan de verbinding op den duur loswrikken. Bovendien is er vaak speling ontstaan op de verbindingen tussen voorpoten en zittingregels, sommige voorpoten zijn zelfs afgebroken op het ingesnoerde deel van het draaiwerk.
Bij het bekijken van oude foto’s van de stoelen viel op dat voorpoten vroeger zwenkwieltjes hadden. Tegenwoordig zijn die vervangen door een soort glijdoppen. Waarschijnlijk zijn de wieltjes op den duur beschadigd geraakt – ze zijn nogal kwetsbaar bij geregeld verschuiven onder belasting.
Restaurator Hanneke Rijks die het houtwerk van de stoelen herstelde, ontdekte tijdens de behandeling dat de uitvoering van het snijwerk kleine verschillen vertoonde.
Zulke verschillen in uitvoering kunnen wijzen op een ongelijktijdige productie, maar evengoed kan er bijvoorbeeld in een groot bedrijf met meerdere houtsnijders sprake geweest zijn van verschillende ‘handen’. Ondanks dat er nauwgezet een ontwerp gevolgd moest worden, geleverd door de tekenaar, ontstonden minieme interpretatieverschillen door de uitvoerende houtsnijders.
Ook verschillen deze stoelen qua constructie; een deel van de set is uitgevoerd met een vrij groot formaat deuvels en een ander deel met pengatverbindingen.
De verschillend uitgevoerde verbindingen zijn waarschijnlijk geen toevalstreffer. In de achttiende-eeuwse voorbeelden werden nog zogenaamde getoogde pengatverbindingen toegepast; versprongen ingeboorde houten doken (toognagels) borgden daarbij de ongelijmde pengatverbinding. Begin negentiende eeuw werd steeds meer afgezien van (zichtbare) toognagels en de nauwkeurig passende pengatverbinding werd nu verlijmd. Een volgende ontwikkeling was het vervangen van de pengatverbinding door ingeboorde losse houten stiften, een zogenaamde deuvelverbinding. Deze verbinding is met machineboren snel en precies uit te voeren en dat maakte hem goedkoper dan de veel bewerkelijker pengatverbinding. Hoewel technisch inferieur wordt ze tot de dag van vandaag regelmatig toegepast in meubilair. In de stoelconstructie zijn we dus als het ware getuige van een verschuiving van ambachtelijke productie naar meer seriematig en relatief ongeschoold werk.
De stoffering
Een ander kwetsbaar punt is de stoffering van de stoelen. In het verleden is reeds geprobeerd de slijtage van de zittingen te beperken door ze af te dekken met losse hoesjes. Dit beschermt de tapisserie enigszins, maar verhindert niet dat het binnenwerk van springveren op den duur door de singels drukt. (afb. 6 ) Ook de ruggen waren kwetsbaar. Het ripsweefsel van wol en katoen aan de achterzijde van de rug is uiteindelijk niet tegen het leunen bestand en de rugvulling werd langzaam maar zeker door het rugraam gedrukt. (afb. 7,8) Vrijwel overal zijn daarbij scheuren in de oude stof ontstaan. Herstel van de oude achterruggen bleek een bewerkelijk deel van de restauratie. Textielrestaurator Lisca Wurfbain heeft de losgehaalde achterruggen één voor één behandeld; oude doubleringen van een moderne ribcord zijn losgehaald, lijmresten werden verwijderd, de oude stof is gekeerd en van een nieuwe doublering voorzien. Aan de zichtzijde werden de losse vezels met fijne spansteken vastgezet.
Toen zoveel bekledingen losgehaald moesten worden, kwam daarbij de minder verschoten binnenzijde van de tapisserie voor de dag. Dit betekende een uitgelezen kans om de kleuren vast te leggen van de zeer gedetailleerde natuurgetrouwe voorstellingen van boeketten, fruit ,vogels en vlinders. Zeer indrukwekkend is ook dat letterlijk iedere stoelrug en zitting een uniek patroon heeft.
Daarna was de stoffeerder Doron Overmars in staat om met hergebruik van de oude materialen de beschadigde ruggen en zittingen weer op te bouwen.
Een deel van het exclusieve eetkamermeubilair van de ambtswoning heeft Amsterdam tijdelijk verlaten en is t/m 28 februari 2016 te zien in het Gemeente Museum Den Haag, op de tentoonstelling ‘Nederland dineert’ over vier eeuwen tafelcultuur.
Literatuur:
Braquenié : une histoire du décor français : textiles XXII, Catalogus Sotheby’s 2005, Parijs,Mertens, Meubeltapisserieën in de Nederlanden en Frankrijk vanaf de late middeleeuwen tot 1900. Aspecten van productie, iconografie, distributie en gebruik, (proefschrift) Leiden 2008
Ledoux-Lebard, Le mobilier Français du XIXe siècle. Dictionnaire des ébénistes et menuisiers, Les éditions de l’Amateur: Paris, 2000, 478
P. Krabbe & H. Smit, Het huis van de burgemeester. Herengracht 502 in Amsterdam. Architectuur, interieur en bewoningsgeschiedenis. Uitgeverij THOTH Bussum/Bureau Monumenten & Archeologie Amsterdam 2011