Het is 1974. Het Nederlands elftal maakt zich op voor het Wereldkampioenschap in Duitsland. Er wordt niet alleen hard getraind, er wordt ook gezorgd voor de nodige ontspanning. Per touringcar reist de ploeg onder leiding van Rinus Michels af naar het Westfriese Oostwoud (gelegen tussen Hoorn en Medemblik) om een dagje te vissen.
Hanegem, Cruijff, Michels en anderen zetelen zich aan de slootkant van de weilanden rondom de boerderij van de familie P. Veer. Op dat moment is Cees Kroon, inspecteur van het Nederlands Rundveestamboek, op die boerderij bezig met het keuren van koeien. Cees wordt geassisteerd door Henk Biemold, controleur stamboekhouder van rundvee fokvereniging De Bullestrik.
Geïnteresseerd in wat er allemaal op de boerderij gebeurt, gaat een aantal spelers, waaronder Cruijff, een kijkje nemen. Henk Biemold herinnert zich nog goed dat Johan Cruijf hem vroeg wat hij en Cees Kroon aan het doen waren. Gekscherend vroeg Johan Henk wat voor dier er eigenlijk gekeurd werd. “Een koe en zeker geen olifant”, antwoordde Henk hem met een knipoog. Johan vond het prachtig wat er gebeurde en heeft zelfs de taak van Henk even overgenomen door de meetlat vast te houden waarmee de maat van koe Betje 54 werd gemeten.
Voor Henk en zijn zoon Rolf was de ontmoeting met Cruijff en de rest van het Nederlands elftal een bijzondere ervaring om nooit meer te vergeten. De spelers deelden hun lunch met Rolf en de keurmeesters en namen foto’s. Eén van die foto’s hangt nog altijd op een ereplek in het kantoor van Henk.