In de tweede helft van de 19de eeuw droegen dames ook wel jassen, maar capes en mantels waren veelgeziene kledingstukken om warm in te blijven. Deze mantels zijn ontstaan uit omslagdoeken die vanaf 1800 gedragen werden. Bij de crinolinemode, met de wijde hoepelrokken, rond 1860 werden daarboven brede mantels gedragen. De mantel veranderde mee met de vorm van de japon. Bij de tournuremode, waarbij de draperieën van stof van de rok naar achteren uitwaaierden, was de mantel korter en viel deels over de rok.
Hoewel de meeste capes en mantels veelal zwart zijn, zijn er ook capes die hiervan afwijken. Deze modieuze cape van grijs laken met zilveren soutache en rijke zijden franje lijkt wijde mouwen te hebben. De mouwen zijn echter open van voren, maar dicht van achteren.
Aan de kraag zit een rand die van bont lijkt, maar van stof is. Er zijn verschillende elementen die uit verschillende periodes lijken te dateren. De franjes, de opgenaaide veterband en het ontbreken van een hoge boord passen in de mode tusssen 1875-1880. Er is daarintegen geen ruimte voor een tournure of queue zoals die in de jaren 1875-1890 werd gedragen. De cape past daarom in de periode 1890-1900. De cape is niet vermaakt.