De oorspronkelijke koto´s, die meestal gedragen worden met een angisa (hoofddoek), zijn ontstaan in de tijd van de slavernij. Omstreeks 1900 droegen de meeste creoolse vrouwen in Paramaribo een wijde koto, ook wel een bigi koto genoemd. “Een echte koto is net als Marker klederdracht,” zegt Margo, “met allerlei onderrokken en jakjes”. Naast de bigi koti worden tegenwoordig ook andere, minder wijde modellen gedragen tijdens feestdagen en verjaardagen.
Jennifer Tosch wilde graag een mooie koto voor 1 juli en haar tante Margo, een zeer ervaren naaister, zou de jurk voor haar maken. De beste stoffen zijn te vinden in de winkels op de Albert Cuypmarkt. We gaan een paar winkels in en komen uiteindelijk terecht bij Yakhlaf stoffen op nummer 250. Tante Margo haalt twee tekeningen te voorschijn van de modellen die ze gaat maken voor Jennifer: een kimono model en het model Miss de Neef, dat bestaat uit een lange bloes, afgezet met kant, en een rok. Van een plank met Javaanse batikstoffen worden verschillende stoffen gehaald en Jennifer houdt ze voor om haar keuze te maken. Bij de kimono hoort een broek, in een contrasterende kleur.
Culturele kleding
Op de toonbank ligt een sjerp voor 1 juli. “Wan Switi Manspasi Dey” staat erop: een goede (letterlijk zoete) emancipatiedag. Keti Koti wordt ook wel Manspasi genoemd. De Marokkaanse winkelier begint de stoffen af te meten. Hij kent zijn klanten: “Is het voor een bigi koto?” vraagt hij. Margo vertelt hem hoeveel ze nodig heeft. De stoffen zijn zo’n 6 euro per meter en er gaat heel wat stof in een jurk. “Ja, culturele kleding is duur”, zegt Margo. Ze vraagt de winkelier waarom hij, behalve een stof in de kleuren van de Surinaamse vlag, geen andere stoffen uit Suriname heeft. “Dat kopen mensen daar wel, of ze laten ze opsturen.”
Na Yaklaf gaan we naar Jan de Kleinvakman voor garen en kant. De keuze valt op een gele kant met een bloemmotief. Margo is kind aan huis in de winkel. Ze heeft inmiddels honderden koto’s gemaakt. Binnen een week zullen de jurken voor Jennifer klaar zijn.