Haar grootmoeder vertelde haar wel eens verhalen uit de slaventijd en zei dan tegen haar dat ze blij moest zijn dat de slavernij was afgeschaft. Judith vond het daarom goed om bij de viering van Keti Koti te horen dat er spijt is betuigd over het slavernijverleden. Het is volgens Judith daarom nu tijd om vooruit te kijken.
Judith draagt een bigi koto (bruin/geel/batik) van katoen. Tien jaar geleden heeft ze de koto in Amsterdam gekocht. Het was een klant en klare rok. Zij draagt onder de koto een lange onderjurk. Dit maakt de koto compleet. Daarbij draagt ze een angisa die Frans-ede heet, letterlijk vertaald: ‘Franse hoofd(doek)’. Deze hoofddoek droegen vrouwen die aan de ‘Franse kant’(Frans Guyana) woonden.
Het dragen van een koto is voor Judith een teken van voorouderverering. Ze heeft dit jaar voor het eerst meegelopen met de ‘Bigi Spikri-optocht’ vanaf het Leidseplein. Bigi Spikri betekent overigens ‘grote spiegel’; de wandelaars konden zichzelf vroeger in Paramaribo tijdens de optocht in de grote etalages bekijken, vandaar dat men de optocht nu zo noemt. Judith was ook bij het ontbijt op het Leidseplein aanwezig. Ze zegt dat zij het als symbool bijzonder leuk vond om te worden bediend door de blanke Nederlanders. Voor Judith blijft de viering van Keti Koti een bijzondere dag waarop ze de vrijmaking van haar betovergrootmoeder viert.