Geld verdienen en koloniseren door de evenknie van de Oost-Indische Compagnie. Op papier een duidelijk idee, waar ook animo voor was. We hoeven alleen maar te kijken naar het Groot-kapitaalboek van de kamer Amsterdam om te zien dat vrijwel alle sociaaleconomische lagen van de bevolking aandelen hadden, van de regent Cornelis Jacobsz. Wayer tot aan de ‘teercoper’ Jacob Gelthouwer.
Het eerste succes van de WIC kwam zeven jaar na de oprichting. In 1628 veroverde Piet Hein de Zilvervloot. Dit wapenfeit wordt nog steeds bezongen door het Ajax-publiek in de ArenA. Het veroverde zilver zorgde ervoor dat het Groot Desseyn kon worden uitgevoerd: het plan om delen van Afrika en Zuid-Amerika te veroveren om de trans-Atlantische handel domineren. Met overwinningen bij Elmina (het huidige Ghana), Recife en Olinda (Brazilië) en het bestuur over Nieuw Amsterdam (New York) leek het de WIC voor de wind te gaan. In Noord-Amerika ging de handel met name om bont. Vanuit het zuiden werden exotische producten als goud, ivoor, zout en suiker naar de Republiek gebracht. De suiker werd verwerkt op de plantages in Brazilië en Suriname, het zout kwam van de Antillen. Arbeidskrachten waren mannen en vrouwen, die in Afrika gevangen genomen en verkocht waren. Na de hachelijke reis over de Atlantische oceaan, waarbij veel mensen omkwamen, werden deze mensen verkocht aan de plantage-eigenaren.
De hoge kosten van de oorlog en het terugveroveren van Brazilië door de Portugezen zorgden voor een financiële strop. De VOC dwarsboomde het plan om het verlies in ‘de West’ met de winst uit ‘de Oost’ te compenseren en ook Amsterdam wilde de WIC financieel niet ondersteunen. De Compagnie wist haar ondergang nog tot 1674 te rekken. Vanwege de vraag naar Zuid-Amerikaanse goederen kwam er een doorstart. Het aantal bestuurslieden werd teruggebracht van negentien naar tien. Het stroomlijnen van het bestuur had resultaat: er was winst en het aantal transporten over de oceaan nam toe. De Tweede West-Indische Compagnie had tot 1730 het monopolie op slavenhandel. De onderneming vervoerde tijdens haar bestaan ongeveer 300.000 slaven, meer dan de helft van de totale Nederlandse bijdrage aan de trans-Atlantische slavenhandel (circa 550.000 slaven). De WIC had samen met de familie Aerssen van Sommelsdijck en de stad Amsterdam een derde belang bij de Sociëteit van Suriname. Aanhoudende financiële problemen zorgden uiteindelijk voor de opheffing van de West-Indische Compagnie in 1792.
De West-Indische Compagnie heeft veel sporen achtergelaten in Amsterdam. Het West-Indisch Huis aan de Herenmarkt was de plaats waar de Heeren XIX tussen 1623 en 1647 bijeenkwamen. De financiële situatie zorgde voor een gedwongen verhuizing naar West-Indisch Pakhuis. Het pakhuis staat op het eiland Rapenburg, op de kruising Prins Hendrikkade en ’t Gravenhekje. Een logische plaats: in de 17de eeuw lag dit aan de haven van Amsterdam. Op de lange termijn bleek dit geen geschikte locatie, dus nam de WIC in 1674 intrek in de Voetboogdoelen aan het Singel, waar nu de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam is gevestigd.
De West-Indische Compagnie heeft in het collectieve geheugen nooit dezelfde plek gekregen als het boegbeeld van de Gouden Eeuw: de Oost-Indische Compagnie. Maar heeft dit te maken met het uitblijven van succes of met de aard van de trans-Atlantische handel?