De laatste maanden ben ik niet erg productief geweest. Een hernia hield me nogal uit mijn concentratie. Nu het wat beter lijkt te gaan moet ik soms denken aan Annie van Eeghen, die het heel wat zwaarder had. Ze was het grootste deel van haar leven invalide en heeft het ouderlijk huis nooit verlaten.
Tyfus
Annie is de enige die recht in de camera kijkt. Haar ogen waren vast blauw, al weet je het nooit zeker met zo’n zwart-wit foto. Waarschijnlijk is ze op deze foto twintig jaar. Ze ligt in een draagbaar bed dat het midden houdt tussen een grote mand en een strandstoel. Op schoot ligt een naaiwerkje. Links naast het bed staat haar zusje Coba. Rechts zit moeder Cato, die haar dochters voorleest, of doet alsof voor de foto.
Het weinige dat bekend is over Annie weten we dankzij mr Pieter van Eeghen, een achterkleinzoon van Piet. Hij schreef in 1962 een lang artikel over de familie, waarin ook Annie kort voorkomt (‘Driehonderd jaar de stad uit’, tijdschrift Amstelodamum). Dankzij hem weten we dat ze op haar achttiende tyfus kreeg. Toen begon de ellende.
Met koets en al op de trein
In de zomer van 1861 was Annie met haar ouders, broertjes en zusjes op de Pietersberg, hun grote buitenhuis in Oosterbeek. Na een zwaar onweer stond de keuken blank en was het halve terrein met modder overstroomd, inclusief de inhoud van het riool of wat daarvoor doorging. Waarschijnlijk is Annie daardoor met de tyfusbacterie besmet geraakt. Ze overleefde de ziekte, maar ze hield er een zenuwontsteking in de heup aan over. Daar zou ze nooit meer van herstellen.
Een zomer in Zandvoort, kuren in Duitsland, geleerde dokters: het hielp allemaal niets. De eerste jaren kon Annie ‘s zomers nog wel mee op vakantie naar Oosterbeek, al moest ze met koets en al op de trein vanuit Amsterdam. Bij het stationnetje van Wolfheze werd het rijtuig dan weer van de wagon gehesen. Het laatste stuk naar Oosterbeek trok een paard de koets. Maar vanaf 1874 ging ook dat niet meer. Annie kwam daarna nauwelijks meer Amsterdam uit.
Een kamer op het noorden
Thuis in het grote huis aan de Herengracht had Annie een kamer op het noorden - negentiende-eeuwers hadden het niet zo op zonlicht. In die donkere kamer bracht ze het grootste deel van haar leven door, vergezeld door haar moeder of een van haar jongere zussen. Ze is nooit getrouwd. Hoe had ze ook iemand kunnen ontmoeten?
Pieter van Eeghen schrijft dat Annie als kind avontuurlijk was, maar vanaf haar achttiende beheerste de ziekte haar leven. Ze kon ‘uiterst nerveus’ zijn en hij vermoedt dat ook psychische factoren een rol speelden bij haar kwaal. Daar kan ik niets zinnigs over zeggen, ik ben geen arts en al was ik het wel - ze is al ruim honderd jaar dood. Maar ik kan me wel voorstellen dat je nerveus wordt als je chronische zenuwpijn hebt.
Misschien was Annie zonder die ziekte net zo stabiel en daadkrachtig geweest als haar vader. Wie weet wat ze allemaal tot stand had kunnen brengen, als het die ene zomerdag niet zo hard had geregend in Oosterbeek.