‘Dat kan alleen het werk van vrouwen zijn’

Kranken te verplegen, dat kan alleen het werk van vrouwen zijn. Het liefderijk medelijden, het zachtmoedig verdragen, het onuitputtelijk geduld, dat tot zulk een verzorgen van zieken wordt vereischt, kunnen wij, doorgaans althans, alleen van de vrouw verwachten.  

Aldus een verslag van de Vereeniging voor Ziekenverpleging, het eerste grote maatschappelijke project van Christiaan Pieter van Eeghen. Hij was in 1843 één van de oprichters.

De vereniging had als doel ‘het vormen en verschaffen van geschikte ziekenoppassters die zij ter onderscheiding de naam van pleegzusters wenscht te geven.’ Deze pleegzusters werkten gratis bij particulieren aan huis en vanaf 1857 ook in het eigen ziekenhuis aan de Prinsengracht. Dat laatste wel tegen betaling.

 

‘Zindelijkheid, handigheid, uiterlijkheid’

Van Eeghen maakte als secretaris van de Vereeniging voor Ziekenverpleging onder andere verslagen van de sollicitatiegesprekken met de verpleegsters. De vrouwen moesten aan heel wat eisen voldoen:

De personen, welke men als pleegzuster zal doen opleiden, zullen gekozen worden uit den burgerstand, en wel bij voorkeur uit ongehuwden of weduwen zonder kinderen, boven de 25 en beneden de 45 jaren oud. Zindelijkheid, handigheid, uiterlijkheid, eerlijkheid en onbesproken zeden, zullen de hoofdvoorwaarden zijn, welke die keuze bepalen.

Of het nu ging om sekse, geloof of uiterlijk: discriminatie was volledig geaccepteerd in de negentiende eeuw. Zo mocht de schele juffrouw Hartman alleen onder beperkende voorwaarden voor de VvZ komen werken. Het bestuur beschreef haar zo:

‘Oud 36 jaar, luthers. Redelijk, behoort tot de lagere burgerstand, ziet scheel. Ze heeft gedurende 15 jaar een kinderschooltje gehouden, dat evenwel thans teniet is gegaan. Ook heeft zij op zieken opgepast. Door haar uiterlijke manieren is zij alleen geschikt voor de oppassing van de lagere burgerstand.’

Prinsengrachtziekenhuis

Prinsengrachtziekenhuis

 

Wel katholieke patiënten, geen katholieke pleegzusters

Erger dan een fysieke afwijking was een afwijkend geloof. Hervormd, doopsgezind of evangelisch-luthers, dat was allemaal prima. Alle protestantse richtingen waren welkom. Maar Joodse en katholieke vrouwen mochten geen pleegzuster worden. Dat blijkt onder meer uit het verslag over de sollicitatie van de weduwe Boer. Zij had gezegd dat ze gereformeerd was maar bleek bij navraag ingeschreven te staan bij de katholieke kerk.

De sollicitante verdedigde zich door te zeggen dat ze ‘twee malen met een protestantse man gehuwd was geweest, terwijl haar zoon in het hervormde geloof was opgevoed.’ Dat mocht wel zo wezen maar daar was het bestuur niet van onder de indruk. Pas als ze stond ingeschreven bij een protestantse kerk zou ze kunnen worden aangenomen.

De zusters moesten dus allemaal protestants zijn, maar ze mochten wel zieken van andere geloven verplegen. Die zorgen waren meer dan welkom want de twee oude stadsziekenhuizen waren berucht. Ze waren overvol, onhygiënisch en het personeel was er onopgeleid en corrupt. Daar ging je niet heen om beter te worden maar om te sterven.

Bijzonder aan de pleegzusters was dat ze een opleiding hadden gehad. Minimaal naar huidige maatstaven, maar toch was het een belangrijke stap. De Vereeniging voor Ziekenverpleging en het nieuwe Prinsengracht Ziekenhuis betekenden een grote verbetering voor de gezondheidszorg in Amsterdam. Al was het personeelsbeleid nog zo discriminerend.