“Wie heeft de grootste?” Het was een gedachte die zich onweerstaanbaar aan mij opdrong bij het beluisteren van de lezing van de Chinese professor Bozhong Li bij de opening van de ‘Olympische spelen voor historici’ in augustus, een congres dat elke vijf jaar wordt georganiseerd voor historici van All over the World.

Bozhong Li zeepte zijn publiek in met een reeks feiten over de omgang met water in China. Het kwam er op neer dat de Chinezen de oudste dijken hadden en ook de langste. Bovendien was het aantal vierkante kilometers geïrrigeerd landbouwareaal onvergelijkbaar in ouderdom en oppervlakte. Bozhong Li had de beleefdheid zijn gastheren niet voor het hoofd te stoten maar vergeleek de prachtige situatie in China bij voorkeur met India en de Verenigde Staten. Zeker in dat laatste land is de situatie ronduit treurig volgens Li: dijken die niet ouder zijn dan een paar honderd jaar en van irrigatie lijken ze daar nog nauwelijks gehoord te hebben.

Vanzelfsprekend was het verhaal van Bozhong Li een geweldige illustratie voor het feit dat ‘geschiedenis’ heel vaak ‘nationale zelfverheerlijking’ is. Onze nationale trots is ‘de strijd tegen het water’ en ik heb dan ook niet verzuimd om bij het slotdiner de Chinese professor mee te delen dat wij de meeste vierkante meters dijk hebben per inwoner. Waar een klein groot in kan zijn.

Goed, met dat in het achterhoofd ‘Zee van land’. Daar lezen wij hoe vanaf het eerste kwart van de 16de eeuw het systeem van landaanwinnen, droogmaken en verkavelen werd geperfectioneerd en gerationaliseerd. Alkmaar functioneerde als een cruciaal centrum van kennis voor het waterbeheer in het door inklinking steeds kwetsbaarder en door stormvloeden steeds waterrijker geworden noordelijk deel van Holland. ‘Wij’ hebben de droogmakerijen als eersten ontwikkeld en de Beemster vormde in het begin van de 17de eeuw de kroon op het werk, terecht enkele jaren geleden uitgeroepen tot werelderfgoed.

Het boek van Reh en zijn mede-auteurs is een ode aan investeerders als de Amsterdamse koopman Dirck van Os en de vele betrokken molenbouwers, landmeters en polderwerkers. Gelukkig schrok men er bij de uitgave niet voor terug het op een groot formaat uit te brengen waardoor de talloze luchtfoto’s en historische kaarten leesbaar zijn afgedrukt. Deze luchtfoto’s en kaarten, in combinatie met de vele eigen schema’s en cartografische interpretaties, functioneren in het boek als overtuigende bewijsplaatsen. Het boek geeft zo doende het polderlandschap een overtuigende plek binnen de planologische en architecturale ontwikkelingen in Nederland en Europa.

Een prachtig hoofdstuk is gewijd aan de polderstad Amsterdam. Hierin wordt de synergie tussen stad, de ondergrond, het onderliggende polderlandschap en de omgeving op fraaie, ook grafische wijze geduid. Voor mensen die de stad niet uitdurven een fijn gegeven: wie goed om zich heen kijkt in de stad ziet de polder er overal in terug. Ga bijvoorbeeld eens in hartje centrum een hapje eten in het restaurant van het Amsterdams Historisch Museum. U zit daar onder de balken van de vroegere koeiestal. De koeien hoefden in het voorjaar maar een kilometer op stap om midden in het weiland te staan.

Wouter Reh, Clemens Steenbergen en Diederik Aten, Zee van land. De droogmakerij als atlas van de Hollandse landschapsarchitectuur. Stichting uitgeverij Noord-Holland, Amsterdam 2005 (ook verschenen in een Engelstalige editie)