De middeleeuwse processie wordt geopend door de ambachtsgilden; het jongste gilde voorop. Zij voeren gildetekens, bont beschilderde beelden van patroonheiligen en brandende toortsen met zich mee. Dan volgen jonge meisjes, die de Heilige Maagd en andere heilige vrouwen uitbeelden en een Sint Joris te paard die een draak op wieltjes achterna zit. Na al deze heiligheid duikelen er engeltjes en duiveltjes door de straten. De engeltjes zijn in het wit gekleed met ´gulde vleughelen op haere schouderen´. Zij bespelen trommels en cimbalen. De Duiveltjes zien er afschrikwekkend uit in hun duivelspakjes, zij hebben een ´schricklijc Grijns voor t´aenghesicht´ en een ´Peckstoc´ in de hand. Ze lopen heen en weer om ruim baan te maken voor de processie en om de kinderen angst aan te jagen, die het op een huilen zetten zodra ze deze pikzwarte wezentjes aan zien komen.
Vervolgens verschijnen de drie schutterijen ten tonele, ´int Harnasch ende Gheweer´. In hun midden de koning van het jaarlijkse papegaai-schieten met de gewonnen ´silveren papegay´ in de hand. Er wordt wijn geschonken en de rotgezellen drinken met de koning mee, ´ende het Buycksken wert altemet vol´ nog voor de processie afgelopen was. Achter de schutters lopen uit volle borst zingende koorknapen, gevolgd door priesters, die zilveren beelden dragen. Witte damasten vanen wapperen achter hen aan. De leidsman van de minderbroeders draagt een crucifix op een hoge standaard.
Het Sacrament nadert. Onzichtbaar in het wit gestoken mannen en vrouwen lopen bij wijze van boetedoening voor het Sacrament uit. De vier burgemeesters torsen een met ´Gouwe Laecken overtoghen´ baldakijn mee waaronder de pastoor met de monstrans voortschrijdt. Het Sacrament wordt ´vergheselschapt met Pijpen, Schalmeyen ende andere Musicale Instrumenten´, waarop de stadsspeellieden zeer lieflijke en fraai spelen. De stoet wordt afgesloten door de overige leden van het stadsbestuur en ´t´gehemeene volck´. Onder hen bevinden zich ongetwijfeld ook van heinde en verre toegestroomde pelgrims.
Zo staat de processie op het netvlies van Walich Syvaertsz (1546-1606) gebrand. De Amsterdamse apotheker en vurig calvinist tekent de processie in 1604 op in zijn 'Roomsche Mysteriën'. Zijn pennenvrucht is een aanklacht tegen de dwalingen van het pausdom; zijn beschrijving van de processie waarschijnlijk puur jeugdsentiment. Dankzij zijn nostalgische bui weten we nu hoe de processie er kort voor de Alteratie in 1578 uit zal hebben gezien. Een groter contrast met de stille omgang in onze tijd is haast niet mogelijk.