Christus is met zijn leerlingen in Jeruzalem om Pesach, het joodse Paasfeest, te vieren. Dit is het feest van de vrijheid, waarmee de uittocht van de Israëlieten uit Egypte wordt herdacht. Hij zit aan het hoofd van de tafel, zijn twaalf apostelen om zich heen geschaard. Hij deelt het brood en de wijn met hen en zegent het. Daarbij geeft hij aan dat dit zijn lichaam en bloed is. Hij vraagt zijn leerlingen deze handeling te blijven herhalen tot zijn gedachtenis. Dit verzoek leidt tot de instelling van de Eucharistie, het belangrijkste ritueel van de Katholieke Kerk.

Enkelen van de discipelen maken zich los uit de groep. Petrus, de eerste onder de leerlingen, zit naast Christus. Hij heeft kort krullend haar dat als een kransje om zijn kalende hoofd ligt. Op zijn voorhoofd prijkt een plukje grijs haar. Zijn baard is kort en kroezig. Aan de andere zijde zit Johannes, de leerling die Christus lief heeft. Hij is jong. Zonder baard en met zijn lange lokken maakt hij een vrouwelijke indruk. Soms rust zijn hoofd tegen de borst van zijn meester. En wie goed kijkt vindt al snel een evenbeeld van Christus aan tafel. Het is Jacobus (de Mindere), die door Paulus de broeder des Heren wordt genoemd.

De 'tegenspeler' van Christus zit aan de overzijde van de tafel. Het is Judas Iskariot. Hij verraadt, zoals Christus tijdens het Laatste Avondmaal al voorzien had, zijn meester aan de joodse hogepriesters. In retour ontvangt hij dertig zilverlingen. Na het paasmaal vertrekt Christus naar de Hof van Olijve waar hij zijn Vader in gebed vraagt om de beker van het aanstaande lijden aan hem voorbij te laten gaan. Judas arriveert in het bijzijn van de hogepriesters en soldaten met speren en hellebaarden. Zij dragen fakkels en lantaarns. Judas geeft zijn meester een kus, een stilzwijgend teken. Christus wordt gearresteerd, afgevoerd en aan zijn rechters voorgeleid. De volgende dag wordt hij gekruisigd.

Hoe onderscheidt Judas zich als slechterik van zijn tafelgenoten? Hij wordt afgebeeld als een volwassen man met donker haar, een donkere baard en soms een donker of sluw gelaat. Een enkele keer is hij roodharig, de kleur van het hellevuur. In zijn knuisten klemt Judas zijn belangrijkste attribuut; de zak met zilverlingen, zijn verradersloon. Er kan een duiveltje op zijn schouder zitten dat hem het kwaad influistert. Een andere keer zweeft een pikzwart wezentje zijn geopende mond binnen.

Judas is overigens niet alleen maar in en in slecht. Hij krijgt wroeging en brengt de zilverlingen terug naar de hogepriesters. De munten worden geweigerd en Judas wordt weggehoond. Uit schaamte verhangt hij zich aan een boom. De leegte die hij achterlaat wordt ingevuld door Matthias. Zo is het twaalftal weer compleet.