Een achterkleinzoon schreef over de museumbezoeken van Piet van Eeghen: ‘er wordt verteld dat men, in de musea die hij bezocht, in alle zalen uitgeputte dochters van hem kon vinden, terwijl hij zelf met onverminderde animo doorging.’ De dochters heetten Jacoba, Geertruida, Maria, Cecilia en Catharina. Oftewel Coo, Truus, Marie, Cielie en Cateau. Alleen de oudste dochter Annie ging nooit mee naar een museum. Zij was chronisch ziek en kwam zelden het huis uit.
Nederlandse musea waren schaars en klein in de 19de eeuw. Ook in Amsterdam waren bijna geen musea - tot o.a. Piet van Eeghen daar tegen het einde van de eeuw verandering in bracht. Lange tijd was er alleen het Trippenhuis, de voorloper van het Rijksmuseum. Het hing weliswaar bomvol met oude meesters, maar al met al waren het toch maar een paar zalen. Wel waren die zalen gevuld met topstukken: hier zagen de kinderen Van Eeghen voor het eerst de Nachtwacht met hun vader.
Volle dagen
Als de familie Van Eeghen in het buitenland was moest er gewerkt worden. Opstaan om zes uur, minstens twee of drie musea op een dag, en dan nog zoveel mogelijk kerken en monumenten bezoeken. Alles bestudeerden ze even uitgebreid, met een van de beroemde reisgidsen van Baedeker in de hand. Soms tekenden ze een kerk of kunstwerk na in hun schetsboek, want ze hadden allemaal ook tekenles. Cultuur was een belangrijk deel van de opvoeding. Ook, of juist in de vakantie.
De jongens gingen ook mee, maar blijkbaar maakten zij een minder uitgeputte indruk dan hun zusjes of konden ze hun vader beter bijhouden. De grondige museumbezoeken lijken hen in ieder geval geen trauma te hebben bezorgd. Integendeel. Zoons Pieter en Jan Herman van Eeghen groeiden uit tot gepassioneerde kunstverzamelaars, net als hun vader. Dan was er nog Christiaan Pieter jr., de jongste zoon. Die durfde tenminste één keer heel voorzichtig te klagen. (Mijn eigen kinderen zouden dat al heel wat eerder en luidruchtiger hebben gedaan.)
‘eene onbegrijpelijke nauwkeurigheid’
In de zomer van 1872 maakte de jongste zoon een reis door Beieren en Oostenrijk met zijn vader, broer Jan Herman en zusters Trui en Coo. In Wenen bezochten ze onder andere het vorstelijk paleis Liechtenstein: 25 zalen vol met schitterende schilderijen. Het was niet het eerste museum van die dag, en één teveel voor de 18-jarige Christiaan Pieter jr. Overvoerd door alle kunst streek hij neer in de laatste zaal. Bekaf. Daar moest hij eindeloos lang wachten op ‘Papa en Coba, die voor mij waarlijk met eene onbegrijpelijke nauwkeurigheid alles bezagen.’
Nog was het culturele programma van die dag niet klaar. Na het kunstpaleis gingen de Van Eeghens verder naar de Kapucijner Grafkelder, waar ze tot grote irritatie van vader Piet om onduidelijke redenen niet werden binnengelaten. Onverrichterzake gingen ze per koets terug naar het hotel. Zijn zoon schreef ‘s avonds in het reisdagboek: ‘Papa vond dat wij niet genoeg hadden gedaan.’ Het zou nog een lange vakantie worden voor C.P. junior.