Anne Frank is een icoon geworden, zowel van jodenvervolging als van onderduik. Haar ervaringen in het achterhuis zijn over de hele wereld bekend. Toch zijn haar ervaringen niet alle opzichten representatief: er zijn vele verschillende soorten onderduik geweest tijdens de tweede wereldoorlog. Niet alle joodse onderduikers leefden als Anne Frank in een achterhuis, sommigen konden zich gewoon op straat begeven met een vervalst persoonsbewijs, met een andere identiteit. Er was onderduik van maandenlang op één plek en van iedere paar dagen moeten verkassen naar een nieuw adres.
Naar schatting hebben enkele tienduizenden Joodse Nederlanders geprobeerd aan internering en deportatie te ontsnappen door onder te duiken. Maar nog meer onderduikers waren niet-Joods, zoals mannen die zich na de oproep voor de Arbeidsinzet niet aanmeldden, alsook verzetsmensen en spoorwegstakers. Veel mensen die na de oorlog zeggen onderduikers te hebben gehad, bedoelen daarmee niet-joodse onderduikers. Ook bij deze groep zijn de ervaringen zeer divers: ze variëren van eenvoudigweg ’s nachts ergens anders dan thuis slapen tot verblijven in onderduikdorpen in bossen. Onderduiken is overigens een term die tijdens de bezetting niet erg in zwang was, men sprak eerder van ‘duiken’ of ‘gaan vissen’.
De beweegredenen van onderduikgevers kunnen zeer uiteenlopend zijn. Sommigen probeerden geld te verdienen aan de joodse onderduikers, tot aan chantage en afpersing toe, maar er waren ook veel mensen die onbaatzuchtig hulp gaven. Wel moest er meestal kostgeld betaald worden. Voor onderduik op het platteland was er vaak een soort werkarrangement.
Het organiseren van onderduik bracht een enorme logistiek met zich mee. Niet alleen moest er onderdak gegeven worden, maar ook eten en kleding. En daarvoor waren valse persoonsbewijzen nodig, want zonder een persoonsbewijs en Distributiestamkaart was het niet mogelijk legaal aan eten te komen. Op de zwarte markt waren de prijzen hoog. Er werden distributiekantoren afgereisd op zoek naar welwillende ambtenaren die bonkaarten en distributiekaarten konden verschaffen. Ook werden er overvallen gepleegd op distributiekantoren, vooral in de periode ’43-’45. Denk bij logistiek verder ook aan artsen, verplegers en voedvrouwen die hulp verleenden aan onderduikers die zich uiteraard niet zomaar in het ziekenhuis konden melden.
De onderduikopties voor joden werden sterk beperkt doordat telefoonaansluitingen voor joden afgesloten en fietsen gevorderd waren. Bovendien was de persoonsregistratie in 1942 al tot in de kleine puntjes doorgevoerd. Joden mochten niet meer naar buiten na 20u ’s avonds en niet bij niet-Joden op bezoek. Als eindelijk een onderduikadres gevonden was, moesten de mensen daar nog naar toe vervoerd worden. Met de auto was dat vaak niet mogelijk, omdat er weinig auto’s meer reden en er op(in?) het openbaar vervoer scherp werd gecontroleerd. Het was veel makkelijker om kinderen en meisjes onder te brengen dan volwassenen en mensen met een zeer joods uiterlijk, die aldoor binnen moesten blijven. Joodse kinderen konden in de onderduik zich nog voordoen als evacués uit Rotterdam (gedurende de hele bezetting waren veel mensen ‘op drift’, zoals door evacuatie uit militaire zones en werkverschaffingsprojecten).
Toen in juli 1942 de zorgvuldig geplande en georganiseerde jodendeportaties begonnen, moest de grootschalige hulp aan onderduikers nog beginnen. Het duurde tot april/mei 1943 voordat er een professionele onderduikorganisatie ontstond. Dit moment kwam voor veel joden te laat. Wel waren voortaan de onderduikmogelijkheden voor tienduizenden mannen die de Arbeidsinzet wilden ontlopen groter. Toen in september ’44 ineens tienduizenden stakende spoorwegmensen moesten verdwijnen, lukte dat schijnbaar moeiteloos.
Er is in joodse oorlogsdagboeken een grote oververtegenwoordiging van onderduikers; van mensen die niet onderdoken en gedeporteerd werden, zijn per definitie veel minder dagboeken bekend. Ook onderduikgevers hielden om begrijpelijke redenen zelden een dagboek bij, het was niet veilig. Om diezelfde reden zijn er weinig authentieke foto’s en filmbeelden van onderduik. Een aantal overbekende onderduikfoto’s dateren van na de oorlog; ze zijn geënsceneerd op de vaak wel authentieke plekken. Relatief veel onderduikers zijn Duits-Joodse vluchtelingen. Zij waren al eerder in aanraking gekomen met antisemitisch geweld, hadden geld (gehad) om te vluchten uit Duitsland en goede contacten via de vluchtelingenhulp. De familie van Anne Frank is hier een voorbeeld van. Maar er zij talloze andere verhalen van onderduik te vertellen. Rond die verhalen draait dit project.