Ik kwam vanuit Arnhem met de bus, zoals het een goed promovendus betaamt (die hebben namelijk geen auto). Na aankomst bij de verlaten bushalte in Huissen hoopte ik meteen de middle of nowhere in te wandelen, maar dat viel tegen. Huissen is in de loop der jaren nogal uitgedijd en het klooster ligt nog net niet in een Vinexwijk. Ook de sfeervolle avondwandeling met de andere promovendi liep grotendeels langs een autoweg.
Maar vanuit de juiste positie gefotografeerd ziet het er toch heel afgelegen uit. En al lag het klooster niet midden in de natuur, het gevoel van afzondering was er niet minder om. Dat werkt. Wie het promoveren probeert te combineren met een baan komt altijd tijd tekort. Eigenlijk gaat het niet eens om tijd maar om rust: de rust om even stil te staan bij je onderzoek. Twee dagen in een klooster voelen dan als een geweldige luxe.
Bij het vorige symposium was ik alleen maar toehoorder, maar dit keer moest ik zelf ook iets presenteren. Dat werd het tweede hoofdstuk uit mijn proefschrift, over Van Eeghen en de geschiedenis van het Prinsengrachtziekenhuis. Zo’n presentatie houd je voor de andere promovendi maar ook voor een externe referent, aan wie je vooraf een stuk opstuurt. Het mooie is dat je zo’n referent zelf mag kiezen.
Ik had Annet Mooij benaderd, medisch historica en schrijfster van een van mijn favoriete biografieën (De eeuw van Gisèle). We kenden elkaar nog niet, maar ze zei aan de telefoon meteen ja. Misschien heeft ze daar later spijt van gekregen, want vervolgens moest ze veertig bladzijden van een onbekende promovenda lezen. Om daar vervolgens in een afgelegen Vinex-klooster kritisch commentaar op te leveren.
Maar ze las en ze kwam en ze gaf zeer zinnig commentaar. Dank Annet Mooij, dank Huizinga Instituut, dank Dominicanen. Ik heb uitstekend geslapen in mijn kloostercel.