Daar weet de diep religieuze Karel de Grote de hand te leggen op een aantal uitzonderlijke relieken, zoals het kraamkleed van Maria, de lendendoek van Christus, de onthoofdingsdoek van Johannes de Doper en de uit de kousen van Jozef vervaardigde windselen waarin het pasgeboren Christuskindje werd gewikkeld. De relieken worden ondergebracht in de kapel van de paleisburcht. In 809 worden de heilige voorwerpen in het bijzijn van Keizer Karel aan het opgetrommelde volk getoond. De toning is een groot succes en wordt een jaarlijks terugkerend ritueel.
Na de dood van Karel en het uiteenvallen van het Karolingische Rijk verdwijnen de relieken om halverwege de Middeleeuwen weer op te duiken. In 1165 wordt Karel heilig verklaard, waarna zijn resten in het kostbare ‘Karlschein’ worden overgeheveld en naar de Dom worden overgebracht. In 1238 volgen de ‘Vier groβen Heiligtümmer’. Zij worden in het ‘Marienschrein’ naast Karel geplaatst. Voeg daar nog een wonderdadig Mariabeeld aan toe en het wordt dringen geblazen in de kleine kapel. Grote stromen pelgrims buitelen over elkaar heen om een glimp van al dat heiligs op te kunnen vangen. Op hoogtijdagen wordt niet alleen gevreesd voor het welzijn van deze reizigers in naam voor God, maar ook voor die van de geestelijken én van de talrijke, in uiterst kostbare schrijnen verpakte relieken. De uit de hand gelopen situatie noopt tot ingrijpen. De toningen worden verplaatst naar de dwerggalerij, hoog boven het op de binnenplaats samengepakte volk. De relieken hebben nu een groter bereik. En de pelgrims hebben een probleem. Zij zijn niet langer in staat om de relieken met hun pelgrimsinsignes aan te strijken en deze zodoende met de kracht die van van de relieken uitgaat te laden.
In Aken wordt in de eerste helft van de vijftiende eeuw een oplossing gevonden; het spiegelinsigne wordt geïntroduceerd. De pelgrim verlaat zich hiermee op heidense gebruiken. Door de in insignes verwerkte spiegeltjes op de getoonde relieken te richten, wordt de heilige kracht alsnog gevangen en mee naar huis genomen. Eenmaal thuis worden de spiegelende plaatjes op bijvoorbeeld een stukje brood gericht waardoor de ingesloten kracht weer losgelaten en overgedragen wordt. Het aldus geladen brood kan vervolgens aan zieken en behoeftigen te eten gegeven worden. Dit gebruik van spiegelinsignes wordt overgenomen door andere bedevaartsoorden, die eveneens met grote stromen pelgrims te maken hebben en daarom tot openbare toningen overgaan.
Sinds 1349 worden in Aken de relieken nog slecht één keer in de zeven jaar uitgepakt en aan het publiek getoond. Ook nu nog.
Het spiegelinsigne dat in de Amstel ter hoogte van het Rokin gevonden is, is mogelijk door een bedevaartganger, die in het Sint Pietersgasthuis verbleef meebracht. Het toont de tunica - het hemd van Maria- en het wonderdadige Mariabeeld. Het spiegeltje dat in het middenregister heeft gezeten is verdwenen. De gekleurde plaatjes die aan de achterzijde zijn aangebracht om het insigne op te fleuren zijn vergaan, maar wat overgebleven is, is een zeldzaam gaaf insigne. Met recht een museumexemplaar, maar ook een topstuk binnen de collectie. En och die arme en vermoeide pelgrim, als hij toch eens wist hoe het, het door hem gekoesterde kleinood is vergaan.