Het drietal verbeeldt de tot dan toe bekende werelddelen en de levensfasen van de mens.
Met zijn zestig jaren is Melchior de oudste en de meest wijze van het stel. De Europeaan, een oude man, met lange witte haren en lange baard, schenkt goud aan de pasgeborene. Hij wordt gevolgd door Balthasar die, veertig jaren tellend, bruin van teint en vol van baard, Azië vertegenwoordigt. Hij biedt mirre aan. De rij wordt gesloten door Caspar, een jonge, atletisch gebouwde Moor. Donker, baardloos en amper twintig jaren, huldigt de Afrikaan Gods Zoon met wierook. Deze geschenken zijn niet zonder reden gekozen. Ook zij zijn met betekenis geladen. Goud is een eerbetoon aan Christus' koningschap; wierook aan zijn goddelijke majesteit en mirre, een balsemvloeistof, aan zijn sterfelijkheid. Middeleeuwse theologen verklaren dat de drie koningen met goud de koning, met wierook de priester en met mirre de profeet in Christus huldigen. De Franse abt Bernardus van Clairvaux (1090-1153) is praktischer ingesteld. Hij is van mening dat het goud de armoede ledigt; de mirre het ongedierte ver van het tere kindje in de kribbe houdt en de wierook de stank in de stal verdrijft.
Op de terugweg, verkondigen de koningen de komst van de verlosser. Naar verluidt worden zij door de apostel Thomas tot bisschoppen gewijd waarna zij als missionarissen door India reizen. De koningen sterven kort na elkaar de marteldood en worden, steeds een beetje inschikkend, zij aan zij in één tombe begraven in de kerk van de Heilige Drievuldigheid in Saba.
Zodra de koningen hun ogen sluiten, barst de verering los. Talrijke wonderen zetten een grote stroom pelgrims in gang. Als graf en stad veelvuldig belaagd worden, worden de koningen gescheiden naar hun thuisland teruggestuurd. Daar blijven zij doorwonderen en een nieuwe schare pelgrims aantrekken. In de vierde eeuw brengt Keizerin Helena de verspreide resten weer bij elkaar. Zoonlief Constantijn geeft de relieken door aan Milaan. Eeuwen later worden de inmiddels vergeten en bij toeval teruggevonden overblijfselen door keizer Frederik Barbarossa als dank voor bewezen diensten aan zijn kanselier Reinald von Dassel geschonken. De aartsbisschop haalt de koningen naar Keulen en herbergt het drietal in de Domkerk. Nadat de koningen in 1214 vanuit een bescheiden houten kist in het rijkelijk gedecoreerde 'Driekönigenschrein' overgeheveld zijn, leeft de verering in alle hevigheid weer op. De reeds in de stad gekoesterde relieken van de heilige Ursula en haar elfduizend maagden ondervinden dan ook geduchte concurrentie van de drie mannen, die in status ver boven de meisjes uitreiken.
‘Deze aanbidding van de koningen’ beperkt zich niet alleen tot de middeleeuwen. Keulen is nog altijd een belangrijk bedevaartsoord. Velen brengen jaarlijks een bezoek aan de Dom om de koningen te vereren. De rollen zijn duidelijk omgekeerd.