In de beeldende kunst laat de kruisiging even op zich wachten. In de eerste twee eeuwen van de nieuwe jaartelling komen beelden van Christus niet voor. Het tweede gebod dat bepaalt dat er van levende wezens geen afbeeldingen gemaakt mogen worden, wordt streng nageleefd (Exodus 20:4). De derde eeuw is er een van vervolgingen van een gestaag groeiend aantal christenen. Het Christendom wordt uitgedrukt in symbolen, die alleen door 'goede verstaanders' begrepen worden. Aan het begin van de vierde eeuw vindt er een omslag plaats; in 313 neemt keizer Constantijn het Christendom aan. Enkele decennia later, in 381, verheft Keizer Theodosius het tot staatsgodsdienst. Kort daarna dienen de eerste voorstellingen van de kruisiging zich schoorvoetend aan.

In de volgende eeuwen die volgen triomfeert een gekroonde Christus in goddelijke majesteit over de dood. Elk menselijk lijden is hem vreemd. Hij weet zich omgeven door zijn dierbaren. Symbolische elementen drukken de kerkelijke leer uit.
De laatste voorstelling van deze niet te vermurwen, boven de mens verheven Christus wordt in de eerste helft van de dertiende eeuw ingeruild voor een menselijke Christus, die de door zijn Vader opgelegde beproevingen hevig aan den lijve ondervindt. Er hangt een uitgemergelde, deerniswekkende man aan het kruis. De doornen van zijn kroon hebben zich stevig in zijn hoofdhuid genesteld. Zijn lichaam, draagt de kleur van de dood en heeft een verwrongen houding aangenomen. Het kan de late middeleeuwer geen moment ontgaan; het offer dat Christus voor de zondige mens heeft gebracht is onnoemelijk groot.

Christus staat in zijn doodstrijd niet helemaal alleen. Het kan een drukte van jewelste zijn onder het kruis; hij wordt omringd door een groeiend aantal intimi. De vrome beschouwer kan zich in gedachten onder hen scharen en zich inleven in de positie van de rouwenden.

In het Evangelie van Johannes draagt Christus kort voor zijn dood de zorg voor zijn moeder aan Johannes de Evangelist over, de leerling van wie hij hield (Johannes 19:26-27). Beiden staan al vroeg -vanaf de Karolingische tijd- onder het kruis. Maria staat rechts van Christus, aan zijn goede zijde, daar waar zijn hart zit; Johannes links. Zij staan rechtop. Hun houding is ingetogen; de hoofden gebogen. Maria grijpt veelal in vertwijfeling naar haar kin, met de andere hand ondersteunt zij haar elleboog.

In latere eeuwen, krijgen emoties de overhand. Johannes verhuist naar rechts om een flauwvallende Maria op te vangen. Maria vertrouwt de mystica Birgitta van Zweden (1303-1373) in haar visioenen toe dat zij bezwijmd ter aarde stortte bij het zien van haar gekruisigde zoon. Birgitta legt haar in haar geschriften in de troostende armen van Johannes neer.

Van Oostsanen is bekend met deze laat-middeleeuwse iconografie en zijn klaarblijkelijke angst voor lege ruimten, resulteert in een drukbevolkte kruisiging. Dat Jacob vooral oog voor schoonheid heeft, blijkt uit de weergave van Christus, bij Jacob geen gruwelen.