Plantage Waterlant is voor het eerst in de bronnen terug te vinden in 1683, als eigendom van Johan van Scharphuizen (geboortejaar onbekend-1699). Hij was dus al vijf jaar eigenaar voor hij in 1688 naar Suriname kwam om Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck op te volgen als gouverneur. Daarvoor was Van Scharphuizen al betrokken bij de slavenhandel. In Paramaribo raakte de nieuwe gouverneur al snel in opspraak: joodse planters waren het niet eens met zijn beslissing om de slaven op zondag vrij te geven. Ook had hij meer plantages en belangen in de slavenhandel dan was toegestaan door de Sociëteit van Suriname. De Sociëteit riep hem uiteindelijk terug naar Amsterdam, waar hij ging wonen op de Keizersgracht. Na zijn overlijden in 1699 werd zijn lichaam bijgezet in de Nieuwe Kerk.
Plantagebezit: een familiezaak
De burgemeesterszoon Jonas Witsen erfde via zijn vrouw Elisabeth Basseliers (1680-1702) de plantage van Van Scharphuizen. Witsen wilde graag weten wat hij eigenlijk bezat in Suriname. Zijn nieuwe administrateur Dirk Valkenburg kon ook aardig schilderen en hij kreeg de opdracht Witsen’s plantages vast te leggen. Na twee jaar keerde Valkenburg vanwege ziekte terug naar Amsterdam.
Na het overlijden van Jonas Witsen kwam de plantage in bezit van zijn schoonzoon Gerrit Gerritsz. Hooft, telg uit de prominente Amsterdamse familie. Gerrit Hooft sr. was burgemeester van Amsterdam, bewindhebber bij de West-Indische Compagnie en directeur van de Sociëteit van Suriname. Gerrit Gerritsz. Hooft was dichter en tussen 1752 en 1768 acht keer burgemeester van Amsterdam. Onder zijn beheer groeide plantage Waterlant uit tot de grootste in Suriname. In 1737 was het een gebied van 5.423 akkers. Tegenvallende financiële resultaten brachten de nazaten van Hooft er in 1770 toe hun eigendom te verkopen. De plantage ging over in de handen van een aantal Amsterdamse investeringsmaatschappijen, zoals Leever & De Bruijne en Insinger. Ondanks alle wisselingen van eigenaren is de plantage altijd in Amsterdamse handen gebleven.
Verbod om bij de partner te slapen
Het schilderij geeft een idyllisch beeld van het leven op een plantage. Het is er rustig en een aantal zwarte mensen en indianen roeit over de Surinamerivier. De werkelijke situatie is anders: plantage Waterlant is een suikerplantage. Het winnen van suiker is een zwaar fysiek proces, waarbij de slaven op blote voeten door de velden lopen om het suikerriet te kappen. Het riet werd vervolgens naar een loods (het grote gebouw op het schilderij) gebracht om uitgeperst te worden. Daarna werd het sap gekookt in grote ketels en na droging ging de ruwe suiker ging naar Nederland. In de Jordaan waren heel veel suikerfabriekjes; daar werd de ruwe suiker geraffineerd.
Over het leven en welzijn van de slaven op de plantage is weinig terug te vinden. We weten dat tijdens de twee jaar dat Valkenburg in Suriname verbleef, er ongeveer 148 slaven aanwezig waren op Waterlant. Van deze plantage is geen archief bewaard gebleven. Een nota in het Nationaal Archief geeft een kleine blik in het slavenleven. Daarin is opgetekend dat Jonas Witsen zijn slaven verbiedt om bij hun partner te slapen, ze mogen niet meer naar andere plantages lopen en zijn niet meer vrij op zaterdag en zondag.
Valkenburg schilderde een aantal andere schilderijen in Suriname, onder andere een doek met als onderwerp een dansfeest op een plantage. Tijdens zijn verblijf op Waterlant moet hij in aanraking gekomen zijn met slaven en de arbeidsomstandigheden op de suikerplantages, maar die heeft hij niet afgebeeld. Toen kunstenares Iris Kensmil het schilderij zag, zei ze: "Het ziet er zo lieflijk uit, maar juist daarom denk ik meteen aan wat je níet ziet: de slavenverblijven, de wrede straffen en de weglopers die achtervolgd werden."