In 1961 opende het ijsbaancomplex in de Watergraafsmeer als derde 400-meterkunstijsbaan ter wereld haar poorten. Het effect was ongelooflijk: binnen vijf jaar had Nederland zich opgewerkt tot toonaangevende schaatsnatie, met Ard-en-Keessie voorop. Deventer trok als eerste kunstijsbaan een internationaal toernooi naar zich toe (EK 1966), later gevolgd door Thialf in Heerenveen. De Edenbaan bleef low-profile op de recreanten mikken, want daarvoor was de baan immers in eerste instantie bedoeld ...
Dankzij de wet van de remmende voorsprong raakte ‘Jaap Eden’ langzaamaan wat achterop. Andere ijsbanen werden half of geheel overdekt, in de Meer bleef alles bij het oude. Als het regent, word je nat en als je het zat bent, stop je wat eerder om in baancafé ‘De Skeeve Skaes’ op verhaal te komen. In Amsterdam is schaatsen gebleven wat het van oudsher was: een oergezonde buitensport. En geen mens die er om mort.
Uit het hierboven genoemde boek blijkt hoe lang Amsterdammers al verknocht zijn aan het ijs. Eén van de beste bewijzen daarvoor is een muntstuk uit 1578 met op de keerzijde de beeltenis van een schaatsenrijder. Een gegoede burger die zijn handen lekker warm heeft weggestopt in een weldadige mof. Deze noodmunt stamt uit de periode in de Tachtigjarige Oorlog dat Diederick Sonoy de stad wist te isoleren door de toevoer van alle kanten af te snijden. Of dit zilveren 10-stuiverstuk deel uitmaakte van de serie noodmunten die uit arren moede werden omgesmeed uit het beeld van de heilige Nicolaas uit de Oude Kerk staat niet vast. Wel dat de rijder met de mof in dezelfde eeuwenoude traditie past als de rondjesrijders op het kunstijs van de jarige Jaap Edenbaan.
Bent u nieuwsgierig geworden naar het boek en wilt u het graag bestellen? Het bestelformulier kunt u vinden op de website van Stichting de Poolster. Voor de festiviteiten is er een jubileum website.
Kijk hier voor meer informatie over dit object