In 1345 vindt het Mirakel van Amsterdam plaats: een uitgebraakte hostie wordt in het vuur gegooid maar wil niet branden. Op de bewuste plek komt een kapel en Amsterdam wordt een pelgrimsoord. Tot 1578: dan gaat Amsterdam over tot het protestantisme en nemen de calvinisten de katholieke kerken over, ook de kapel van het hostiewonder.
Bij de grote stadsuitbreiding in de 17de eeuw verrijzen nieuwe (protestantse) kerken, waarvan de Westerkerk de grootste is. Maar er gebeurt ook iets unieks. Amsterdam staat toe dat verschillende geloofsgemeenschappen gebedshuizen bouwen, waaronder de Engelse anglicanen en de Duitse en Scandinavische lutheranen. Aan joden wordt een monumentale synagoge gegund.
Maar wat de ene geloofsgemeenschap wel mag, mag de andere niet: de katholieken moeten zich stil houden en houden hun missen daarom besloten in huiskerken. Pas halverwege de negentiende eeuw mogen ze weer kerken bouwen, zoals de Sint-Nicolaaskerk tegenover het Centraal Station, en mogen ze weer processies lopen. Maar om geen aanstoot te geven, doen ze dit in stilte. Tegenwoordig gaan steeds minder mensen naar de kerk. Tegelijk worden nieuwe religies zichtbaar in het straatbeeld. De diversiteit aan geloven neemt toe.