Zorg voor ouderen
Wie rond 1500 hulpbehoevend en oud van dagen is en niet in de warme schoot van de familie kan worden opgenomen is niet aan willekeur overgeleverd. Hij heeft een aantal mogelijkheden om zich te verzekeren van een goede oude dag. Diverse instellingen houden zich, ook in Amsterdam, met de zorg voor ouderen bezig. Hoewel de gemiddelde leeftijd anders doet vermoeden ligt dit aantal hoog. In een tijd van grote kindersterfte hebben de sterken, die de kinderziekten weten te overwinnen, een gerede kans om oud te worden, zo oud zelfs dat zij zelf niet meer in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien.
De gasthuizen bieden uitkomst. In eerste instantie zijn zij verbonden aan de kloosters en bieden zij onderdak aan gasten in de stad, zoals handelsreizigers en pelgrims uit alle windstreken maar ook aan muzikanten of bedelaars en anderen die tijdelijk onderdak behoeven. In dertiende eeuw komen daar de gasthuizen van de kerken en de stadsbesturen bij. Deze tehuizen nemen na verloop van tijd de zorg voor zieken en zwakkeren op zich. De rijke bovenlaag springt financieel bij. Niet alleen uit mededogen; met deze blijk van naastenliefde stellen zij hun zielenheil in het hiernamaals veilig. Hulpbehoevende ouderen kunnen nu bij deze instellingen terecht. Daar staat, zo mogelijk, wel wat tegenover.
Vanaf de dertiende eeuw verstrekken stadsbesturen rentebrieven tegen een jaarlijkse rente. Ouderen met een spaarpotje of inkomsten uit dergelijke brieven kunnen zich inkopen in een gasthuis. In ruil daarvoor ontvangen zij voor de rest van hun leven een dak boven hun hoofd.
Zo biedt het Sint Pietersgasthuis in de vijftiende eeuw zijn oudere gasten, tegen de betaling van 300 daglonen van een geschoolde arbeider, een bed of bedstede op de ziekenzaal en een bescheiden maaltijd aan. De kostganger is contractueel verplicht zijn dagen op of rond deze slaapplaats te slijten, ‘onder de lampe gelijc een sieck’. ‘Aan bed gekluisterd’ krijgt zo een heel nieuwe betekenis. De commensaal krijgt niet alleen weinig comfort maar ook weinig vrijheden. De regels van het huis moeten strikt nageleefd worden. Wie hiertegen zondigt wordt letterlijk en figuurlijk aan de dijk gezet, net buiten de ommuurde stad.
De goede middenklasse die iets meer te besteden heeft kan zich inkopen als provenier. In hetzelfde Sint Pietersgasthuis aan het Rokin kan dat voor 600 daglonen. Een luxere positie waarbij de eigenaar van dit contract over een eigen kamer of een huisje op het erf beschikt. Voor de Amsterdammer die hiervoor geen of onvoldoende liquide middelen heeft, staan er andere betalingsmogelijkheden open. Goederen, inboedels, oude huizen, rentebrieven andere bezittingen zijn eveneens welkom. In de meest gevallen gaat het om van alles wat. De gasthuizen verwerven zodoende flink wat grond en onroerend goed. En voor wie van al deze middelen verstoken is maar nog wel in staat is om te werken; ook arbeid wordt als ‘betaalmiddel' geaccepteerd.
Dan blijven er nog altijd ouderen over die buiten de boot vallen, de allerarmsten in de stad. Zij kunnen zich tot de kerkelijke en stedelijke armenbesturen wenden voor hulp of zich verlaten op de goedgeefsheid van de gegoede burgerij. In het allerergste geval rest hen alleen nog de bedelstaf.
Het Oude Mannen- en Vrouwenhuis
In Amsterdam wordt rond 1545 het Oudemannenhuis gesticht. Het ligt achter de huizen aan de westzijde van de Kalverstraat en grenst aan de Begijnsloot. Dit seniorenhuis komt voort uit het Heilig Sacramentsgasthuis dat in 1422 door burgemeester Dirk Holland met toestemming van Hertog Jan van Beieren is gebouwd. Dat ligt op het erf tegenover de Heilige Stede, ter hoogte van de huidige Kalverstraat 102. De vier regenten of kapelmeesters van de kapel voeren er bewind. Hier bevindt zich ook de ingang, door de poort die in een latere fase de Oude-mannen-poort wordt genoemd. De eerste Oudemanhuispoort van Amsterdam.
Achter dit huis en achter Kalverstraat 94 - wordt kort daarna een dwarsvleugel gebouwd. De tijd en de plaats zijn niet precies bekend. Mogelijk is dit een eerste uitbreiding van het tehuis. De vleugel wordt na de oprichting van een nieuw gebouw in drie huurwoningen opgesplitst.
In het voorjaar van 1545 wordt in de stadsrekeningen een schenking van een raam verantwoord. Het is bestemd voor “’t Oudemannenhuys achter der Heyliger Stede”. Een gebruikelijk geschenk bij de voltooiing van een nieuw gebouw. Deze nieuwbouw wordt door Haesje Claesdr wonend “Int Paradijs” in de Warmoesstraat, gefinancierd. Het Oudemannenhuis, zo blijkt uit een akte die op 3 augustus 1548 door priester Jan Berenz. wordt opgesteld, biedt de eerste jaren onderdak aan twaalf vrouwen: “de goede affectie die wijlen Haes Claesdr de huysvrouwe van Claes Jacobszoon int paradijs s.g. in voortyden heeft gehadt omme te doen maaken een huys neffens den capelle van der heyligen stede wesende t sacramentsgasthuys. Dair toe de voors. Haeze een merckliike somme van penningen gemaect ofte gegeven heeft gehadt omme inden voorsz huyse zekere oude scamele persoonen van mannen ende vrouwen onderhouden te werden ende dat desen achtervolgende ter plaetse voors. een schoon nyeuw huys es ghemaect zonder dat daer inne alnoch eenige mans persoonen gestelt zijn.” (Meischke, 1975, p. 121).
Kort na 1550 maakt een schenking van eerwaarde Berenz. de opname van twaalf mannen mogelijk. In datzelfde jaar wordt door hem een ‘ordonnantie’ opgesteld waarin onder andere wordt bepaald dat alleen personen die meer dan 50 jaar én poorter of poorteres zijn, in het huis mogen worden ondergebracht. Het aantal dient tot 24 gasten beperkt te blijven. Of de keuze van twaalf mannen ook door religieuze overwegingen is ingegeven is niet bekend. Wel is inzet van de mannen op Palmpasen vastgelegd. Elk jaar op de zondag voor Pasen, trekken de Jeruzalemvaarders met een houten Christus op een houten ezel op wielen door de stad om daarmee Christus’ Intocht in Jeruzalem te herdenken. De twaalf oude mannen zijn dan voor één dag Petrus, Jacobus of Johannes of een van de andere twaalf apostelen en lopen met palmtakken zwaaiend achter de ezel aan. De priester woont in de nabijheid van het huis. Waarschijnlijk heeft hij de eerste jaren in het oude gasthuis doorgebracht. Later verhuist hij naar het buurhuis in de Kalverstraat, nummer 100.
De regenten kopen in 1454 een huis met erf, dat aan de zuidzijde aan de Oudemanspoort grenst en aan de noordzijde aan het Sacramentsgasthuis. In het register van landen en huizen van het gasthuis uit 1582 wordt vervolgens nóg een, in 1572 aangekocht huis ‘de Builkist’ vermeld, dat ten zuiden van het Oudemannenhuis ligt. Op het erf dat doorloopt tot de Begijnsloot staan ten noorden van de Oudemanspoort en achter het bleekveld nog enkele huisjes die voor een deel verhuurd worden door het Oudemannenhuis en voor een deel voor eigen gebruik worden aangewend. Zij zijn tussen 1559 en 1562 gebouwd en doen dienst als bakhuis, zomerkeuken en pesthuis. De ingang van het tehuis kan nu verplaatst worden naar de doorgang ter hoogte van de Kalverstraat 104.
Het nieuwe Oudemannen- en Vrouwengasthuis
Het huis is groot voor een verhoudingsgewijs kleine groep inwoners. In 1597 wordt het aantal van ‘vier en twintig oude luiden’ tot ‘vijf en veertig’ verhoogd omdat eveneens ‘het getal der oude, arme, impotente Luyden, geen middel hebbende om te leven, ende nochtans onderhouden moeten worden, daghelijcks meer ende meer vermeerdert’. Het wordt dringen in het Oudemannenhuis. Een uitbreiding is al snel noodzakelijk. De regenten krijgen in 1600 toestemming van het Wethouderschap om ‘eener Loterye’ te houde. En met succes! Op het toneel dat voor het Koorenmeetershuisje aan de Nieuwezijds Kolk is opgericht wordt veel geld opgehaald, zoveel dat niet alleen een uitbreiding mogelijk is maar ook de aankoop van een groter pand. En dat nieuwe Oudemannen- en Vrouwengasthuis komt er, in 1601, op het erf van het voormalige Oude Nonnenklooster aan de Oudezijds Achterburgwal. Het neemt 100 oude en arme mannen en vrouwen, waarvan er 45 uit de Kalverstraat komen, onder zijn hoede. Korte tijd later wordt dat aantal nog eens vermeerderd met 30 personen. De loterij wordt afgebeeld op een schilderij dat voor de eetzaal van de vrouwen bestemd is. Met enige trots vermeldt het onderschrift:
Deez onze Lotery
Met hulp der Burgery
Voedt honderd dertig gryzen
In dit huis nieuw gebouwd
Daar ’t ander twintig oud
En vier maar plagt te spyzen
Het werk is jammerlijk verloren gegaan. Het ‘ander’ wordt in 1601 in zijn geheel verhuurd. Vermoedelijk aan Jan van Straaten, een vermogend financier. De erven van Jan worden in 1631 gesommeerd het pand te verlaten. Het Burgerweeshuis heeft uitbreidingsplannen en heeft een oogje op het onderkomen van de buurman laten vallen. De regenten van het Oudemannenhuis worden verzocht het huis aan het weeshuis ter beschikking te stellen. Aldus geschiedde en alhoewel de oude mannen in 1601 het al verhuisd zijn en het huis nu tot de nok toe gevuld is met de jongemannen van het Burgerweeshuis, blijft het jongenshuis tot het midden van de zeventiende eeuw de naam ‘het Oudemannenhuis’ dragen.